[p. 100]

juli '37
Afscheid van de vierde compagnie

Ja, ik kan zeggen dat ik trots op mijn compagnie was, die morgen dat ze weer uitrukte naar het Pardo. Negen uur was de tijd waarop ze zich melden moesten en toen om halftien de vrachtwagens voorreden was de compagnie op twee man na volledig. (In oktober, wanneer ons bataljon uit moest rukken, gingen de trompetters de straat op en bliezen ‘aantreden’ voor ieder cafeetje. Als negen uur 's morgens de tijd was, was men blij 's avonds tegen elven met ongeveer twee derde van het bataljon uit te kunnen rukken. De anderen kwamen dan wel, een paar dagen later, geleidelijk nadruppen. Die toestand is sinds lang voorbij, maar nog altijd is het regel dat, na een langer verlof, onder allerlei voorwendselen, twintig à dertig man per compagnie plegen te ontbreken.)

Het weten dat we er allemaal zijn verhoogt de goede stemming.

‘Hallo, Domingo, hallo Nicasio, waar heb jelui gezeten!’ Er heerst een uitbundigheid als in de eerste dagen van de oorlog, men zou bijna zeggen dat de compagnie naar een feest ging. De hele weg wordt er gezongen. Tussen de internationale en de rode banier, het lied van kapitein Last, dat ik hieronder afdruk.

 
Los Holandeses preguntan
 
donde se encuentra Jef Last
 
metido en una chabola
 
sin podes ni respirar
 
 
 
Y los molinos de Holanda
 
giran, giran sin parar
[p. 101]
 
preguntando con el viento
 
donde se encuentra Jef Last
 
 
 
Y nosotros le decimos
 
ganando la guerra esta
 
en el frente de Las Rosas
 
que le han hecho capitan
 
 
 
En de Hollanders vragen
 
waar is toch onze Jef Last
 
weggestopt in een hutje
 
waar hij geen adem kan halen

(Dit couplet kan in het eindeloze herhaald worden door het woordje Hollanders door Engelsen, Fransen, Duitsers of zelfs Abessiniërs te vervangen.)

 
en de molens van zijn Holland
 
malen malen zonder rusten
 
en zij vragen aan de winden
 
waar is toch onze Jef Last
 
 
 
maar wij antwoorden hun
 
hij is bezig de oorlog te winnen
 
aan het front van Las Rosas
 
waar ze hem kapitein gemaakt hebben.

Van de andere vrachtwagens af drinken ze me toe met flessen malaga die ze uit Madrid mee hebben genomen. Felippe heeft zich door de anderen heen gedrongen en staat nu vlak naast mij. Hij zoekt naar een paar woorden om me zijn aanhankelijkheid te tonen. ‘Kapitein, moeder heeft me een fles olijfolie meegegeven, als we in de loopgraaf komen zal ik allereerst uw revolver eens goed schoonmaken en in de olie zetten!’

[p. 102]

Ja, ik ben trots op mijn compagnie deze morgen, trots en gelukkig. Ze is mijn werk, ze is mij meer waard dan een der boeken die ik ooit heb geschreven. Ze is niet slechts een militaire eenheid die er zijn mag, ze is een gemeenschap van vrienden, een klein stukje, reeds thans verwezenlijkt, van het socialisme waarvoor ik geleefd heb.

 

De order om de wijngaard, die in niemandsland lag, te bezetten, werd met algemene instemming begroet door onze troepen. Reeds lang had het hun dwars gezeten, dat de druiven, die reeds als kleine trosjes zichtbaar werden, dit najaar daar verdorren zouden of in handen vallen van de fascisten. Er was bovendien niet veel gevaar verbonden aan de operatie. Het kwam erop aan de volgende heuvelkam snel en onverwachts te bezetten en er zich in te graven voor het weer dag werd. Alles bij elkaar kostte het ons een dode en een gewonde, niet meer dan we op een willekeurige dag ook hadden kunnen verliezen. De compagnie verwachtte een beloning. In plaats daarvan kwam de reorganisatie, waardoor, binnen een week, de gehele troep uit zijn verband gerukt werd. Alle zes mijn sergeanten werden vervangen door anderen en ik verloor mijn meest vertrouwde soldaten aan andere compagnieën. Toen ik me beklaagde heette het, dat deze manschappen de moraal der nieuwgevormde compagnieën van gemobiliseerden moesten helpen verhogen. Dat kan juist zijn voor iemand met de ervaring van Vico Baruecci, maar waarom dan in godsnaam b.v. de chicquetillos? Francisco Fraijo spreekt uit wat de meesten denken: ‘Manolo kan je niet zetten en wil je isoleren’. Daarbij zijn enkele van de nieuwelingen die ik krijg uitgesproken rapalje. Een type als Machado moest ik al de eerste dag wegens dronkenschap in arrest laten stellen. In de hut van Lopez is diens portefeuille gestolen en ondanks alle onderzoek hebben wij het geld niet terug kunnen vinden. Nu gaan bovendien ook nog Faustino en Felippe weg, die ik heb aanbevolen voor de officiersschool. In een verdrietige bui vraag ik overplaatsing naar een andere brigade. Het effect is verrassend. Nog diezelfde nacht word ik op de commandantuur ontboden en krijg de mededeling, dat mijn overplaatsing reeds vaststond. Volgens een nieuw ministerieel besluit moeten alle buitenlanders naar de Internationale Brigade. ‘Alstu-

[p. 103]

blieft, don José, daar is uw reispas voor Albacete’. Ik heb nauwelijks de tijd om mijn bagage uit de loopgraaf te halen en enkele kameraden nog haastig de hand te schudden. Het laatste woord van Manolo legt de achtergrond open: ‘Daarginds kunnen ze je beter controleren’. Dan presenteer ik mij op de divisiestaf in het Pardo, waar ik allervriendelijkst word ontvangen. Cavada, die inmiddels kolonel is geworden, betreurt het dat ik wegga, hij schrijft eigenhandig een aanbevelingsbrief en een soort getuigschrift dat hij zeer tevreden, zowel over mijn moed als over mijn beleid als kapitein is. Een auto van de staf brengt mij naar Madrid.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie