E. du Perron
aan
J.A. Antonini
Tjitjoeroeg, 30 juni 1937
Tjitjoeroeg, 30 Juni 1937.
(Hierbij 2 postzegels voor Marco Ippolito).
Beste Gino,
Daar deze brief nu weer per gewone mail gaat, zal je hem niet krijgen vóór 30 Juli ongeveer. Schrijf mij dan per luchtpost, want zoowel Bep als ik branden van verlangen naar details over de moord op Roselli. Wiè heeft hem vermoord? waar? (in Parijs zelf?) en je zegt: de Roselli's - is zijn vrouw ook vermoord?7652 Ik ben er koud van geworden toen ik het las, misschien vooral omdat het zoo onaangekondigd was. Je doet maar net of we alles nog weten, maar beste Gino, we leven uit alles, weten niets meer! Dat is de prijs voor deze betrekkelijke rust - die we overigens ook nog wel anders betalen.
Overigens weetje niet hoe blij ik ben, te lezen dat er vooruitgang is voor jullie. De square waar ik deze brief nu al naar adresseer, getuigt daar dus van, al is Henry-Paté (wie is dat?)7653 een heel wat minder mooie naam dan Corot. Jammer dat we nu niet even bij jullie op bezoek mogen.
Hier gaat alles zéér matig. We maakten een mooie reis over Java naar Bali en terug; daarna zat Bep 3 weken in een eindexamencommissie in Bandoeng; gedurende welke tijd ik in Batavia krachtig heb loopen solliciteeren. Met het gevolg dat er nu eindelijk een vrij serieuze kans is dat ik geplaatst zal zijn met 1 Januari '38.7654 Maar dit alles is moeilijk, weinig verkwikkelijk, en het tractement gering. Het idee blij te moeten zijn met zóó weinig verblijdende dingen is fnuikend. Daarbij zeker is niets, hier. Als ik zeker was, zou ik de mij resteerende 5 maanden van vrijheid benutten om eindelijk hard aan die verhalen te schrijven (je weet wel), maar nu - ik acht me verplicht om verder te zoeken, vóór Jan. '38. Ik mag niets verzuimen, omdat de extra-rekeningen van Gille me ook telkens herinneren dat het zoo niet door kan gaan.
Van de menschen hier vertel ik je maar niet veel. Men kan zich overal voor interesseeren, en er zijn een paar aardige menschen. Maar wat we als vrienden in Europa hebben gelaten is onvervangbaar, dat voelen we alle dagen. Ik heb zoolang ik hier ben ook nauwelijks meer een goed boek gelezen; niets dan ‘literatuur’ over Indië, om op de hoogte te komen. Eenige dingen daaronder zijn interessant, bij het meeste suggereer je je dat het zoo is - wat ook wel helpt.
Alijntje maakt het best, praat nu honderd uit, zingt zelfs, is dol op javaansch vrouwvolk. Bep is minder goed: veel moe, - slaagt er niet in te acclimatiseeren. Van Bandoeng terug vond zij het hier warm; wat zal dat moeten zijn als we (voor mijn werk) in Batavia gaan wonen? - Soms denk ik dat van al onze plannen hier niets terechtkomt en dat we plotseling, door ziekte van Bep of zoo, hals over kop naar Europa terug zullen moeten. Dat we langer dan nog 2 jaar maximum zullen blijven lijkt mij nu - tenzij door catastrofe's, wereldoorlog etc. - uitgesloten.
Ik verzamel materiaal voor een boek over Indië7655, misschien later uit te geven. Maar het is van een niet zóó groot gehalte, wat je krijgt, en vrij tijdroovend om te verzamelen.
Kortom, alles bij elkaar ben ik allesbehalve opgewekt. Zelfs dit huis, dat 's morgens allerliefst is en in een allerliefste omgeving, werkt tenslotte op de zenuwen: 's avonds is het luguber, hol en krakend, Poe-achtig, en zelfs Bep, die toch volbloed europeesch is, gaat het wonen hier fnuikend vinden. De eenzaamheid is op dezelfde manier prettig en onprettig tegelijk. Ik moet overigens zeggen dat ‘men’ mij erg begint te zoeken, dat ik als ± ‘beroemdheid’ in Batavia alle logeergelegenheid vind die ik maar zou wenschen, - bij ‘armen en rijken’! - zoodat we zelfs hier nu weleens ‘gezelschap’ hebben. Maar alles bijeen is het toch wat ‘miteux’, - wat bloedarmoedig. Jan en Menno, die mij een vreeselijke kankeraar vinden, kunnen zich dat niet voorstellen.
Groet Chiaro voor ons, en Annie, en zeg hun dat we er echt verdrietig om zijn, dat zóó'n dikke brief: 4 kantjes van Bep voor Annie en 6 van mij voor Chiaro, weg moest raken. En dan nogwel in Frankrijk zelf. Vmdl. ook om politieke rotzooi. Ook hier schijnt de geheime politie zich met mij - d.w.z. met mijn correspondentie te bemoeien. Ik heb er nog geen pertinente bewijzen van, maar er zijn aanwijzingen. Men denkt hier òf dat ik ‘communist’ ben (wschl. door mijn vriendschap met Malraux, wiens trouw aan Stalin ik mij juist steeds minder kan verklaren, maar hij is groot genoeg om het buiten mijn appreciaties te stellen), òf dat ik op een andere manier conspireer, omdat ik bevriend ben geraakt hier met een zekeren Douwes Dekker, achterneef van Multatuli, die onder de ‘nationalistische’ gevaarlijke elementen wordt gerekend. Gebrek aan psychologie is die kaffers van de politie nu eenmaal ingeboren.
Ik ben als jij, beste Gino, ik walg van deze lage, goedkoope doordrijverij, van al dit gelieg met groote woorden, gebaseerd op het platste eigenbelang, altijd, dat politiek heet. Als je kapot moet, dan toch tégen dat, nooit vóór dat, aan welke kant dan ook! Dat iemand gewoon menschelijk belang kan stellen in bepaalde dingen, is geen enkel partijlid in staat te begrijpen. Ik merk het keer op keer. Het zal mij niet beletten mijn eigen weg te gaan, al wordt het wschl. steeds moeilijker. Ik heb niet veel illuzies over Colijn, maar heb 10 × liever Colijn dan Stalin. Onder voorwaarde altijd dat ik praktisch niets met die rotzooi te maken heb.
Ziedaar. Vertel over Roselli en over allerlei andere parijsche dingen. Hartelijke groeten aan Maria, Natacha, iedereen ‘van Murat’, een hand van steeds je
Eddy
7656Noot.
Vanwege wat ik hierin gezet heb over de politie, laat ik dezen brief aanteekenen. Als ze mijn proza dan willen verzamelen, krijg ik fl. 25. per verdwenen brief; misschien geeft dàt me nog een kleine bijverdienste! Maar het schijnt ook dat de heeren kunnen fotografeeren. Déze brief zal daar intusschen toch niet belangrijk genoeg voor zijn; als hij de openstoom-inrichting passeert, zou me dat - nu hij aangeteekend is - niet verwonderen.