[p. 115]

augustus 1937
Wij smeden een leger

‘De frente, mar!’ (Voorwaarts mars!)

‘Izquierda, derecha, un dos, up arrow!’ (Links-rechts, een-twee.)

Van 's morgens vijf uur tot de taptoe 's avonds om tien uur klinken bevelen door het dorp heen.

In de spoorwegstations hebben de anarchisten aanplakbiljetten gehangen: ‘Geef uw kind geen oorlogsspeelgoed’, maar ieder kind dat lopen kan in Madrigueras imiteert de troepen en speelt soldaatje.

 

‘De frente, mar! (Voorwaarts mars.)

Media volta. (Rechtsomkeert.)

Paso ligero!’ (Looppas.)

Wie had, in de novemberdagen van het vorige jaar, kunnen denken dat het Spaanse volk de zelfoverwinning zou behalen om deze meer dan Pruisische dril te aanvaarden waarbij drie minuten te laat komen reeds als een kapitale misdaad beschouwd wordt? Wie had gedacht dat zulk een discipline mogelijk zijn zou met Catalanen, die nog in juni weigerden zich in kazernes te laten drillen?

En toch kan er geen twijfel aan bestaan dat de overgrote meerderheid van onze jongens de absolute noodzakelijkheid van deze discipline inziet en met de grootst mogelijke ijver deelneemt aan de instructies. Telkens weer verheug ik mij over de vrijmoedigheid en de belangstelling waarmede ze naar voren treden om zich dat, wat hun nog niet geheel duidelijk is, opnieuw te laten verklaren. Geen uur, geen kwartier, letterlijk geen minuut van de instructietijd gaat verloren. Wanneer ik 's avonds in de kazernes kom, zie ik herhaaldelijk hoe ze onder elkaar de handgrepen kloppen die ik diezelfde dag heb onderwezen. En toch is de dienst ontzaglijk zwaar, onder deze

[p. 116]

broeiende Kastiliaanse zon, in een heuvelland zonder water, waar het stof in iedere porie van je huid doordringt tot je het gevoel hebt alsof je hele lichaam in een Amerikaanse stofzuiger is veranderd. Desondanks kruipen onze manschappen onvermoeid verder van wijnstruik naar wijnstruik, niemand klaagt, lijntrekken is een woord dat wij hebben vergeten. Ik denk aan mijn eigen diensttijd in Holland en constateer met voldoening dat wij in drie weken instructie meer bereikt hebben dan daarginds in zes maanden.

 

Deze spontane ijver heeft verscheidene oorzaken.

In de eerste plaats zijn deze Catalaanse gemobiliseerden heel wat minder zwart dan men hen ons had geschilderd. De overgrote meerderheid van hen zijn geen jongens die zich gedrukt hebben, maar strijders die reeds in de julidagen, of later bij het eerste offensief in Aragon, de kogels om hun oren hoorden fluiten. Hier zijn nog miliciens die met de eerste colonne Thaelman uitrukten toen men op iedere 15 man slechts één revolver en één geweer had en zij zich de rest van hun wapens eerst op de fascisten in Pina veroveren moesten.

Daarbij weet iedereen dat de officieren, uit de troep naar voren gekomen, geen signoritos zijn, maar dat zij nog heel wat langer en harder moeten werken dan de soldaten.

Wanneer de oefeningen in het veld, waarbij wij iedere beweging zelf vóórdoen, voorbij zijn, begint voor ons de dienst pas. Dan volgen officiersvergadering, theoretische instructie, voorbereiding van de volgende dag, en uiterst zelden is het dat ik vóór twaalf uur in mijn bed kom.

De hoofdzaak is echter de bewondering die wij voor onze commandant Heinz hebben, deze nooit rustende prachtkerel die aan de Jarama, twee uur lang, dwars door het vuur van de vijand, een gewonde kameraad op zijn rug meezeulde om hem in veiligheid te brengen.

Ik wil daarmee geenszins loochenen dat er, vooral bij sommige jonge Duitse officieren, soms gevaar bestaat voor een overdrijven der discipline. De sterke wrijving die hier dikwijls tussen Hollandse vrijwilligers en hun instructeurs bestaat, is niet slechts te verklaren uit Hollandse tuchteloosheid maar wel degelijk ook uit een sterk gemis aan humor en psychologisch inzicht bij de Duitsers.

[p. 117]

Dit alles kan gevaarlijk worden omdat natuurlijk geen enkel leger ter wereld uitsluitend uit engelen samengesteld is. De overgrote meerderheid onzer brigade bestaat uit vrijwilligers die uitsluitend in dienst van hun ideaal hierheen zijn gekomen. Dat betekent nog geen garantie dat hun idealisme en het uithoudingsvermogen van hun zenuwen ook in alle gevallen tegen de proef van de werkelijke vuurdoop op zijn gewassen. Er zijn elementen, hoewel gering in aantal, die na enkele maanden aan het front demoraliseren. Daarnaast was natuurlijk, ondanks scherpe keuring, de inslag van een klein percentage avonturiers en andere minder gunstige elementen onmogelijk geheel te vermijden.

Ik ben van oordeel dat veel van de z.g. oorlogsmoeheid, die zich in allerlei kleinere grieven uit, op een ongehoord grote seksuele nood terug valt te voeren.

Niets is belachelijker dan de strijders in Spanje als een bende wellustelingen voor te stellen, zoals dat in de burgerpers, ongetwijfeld ter bevrediging der onderdrukte seksuele instincten van haar lezers, gebeurd is. De loopgraven zijn inderdaad geen slechte plaats voor geslachtelijke confidenties, maar ik herinner mij niet ook slechts een enkele maal een verhaal over de verkrachting van vrouwen of meisjes gehoord te hebben. Veeleer moet men zich erover verbazen hoe weinig van beide zijden (ondanks de van geilheid druipende ophitsingen van Quiepo de Llano) geweld gepleegd is tegen vrouwen. Voor zover ik weet, zijn alleen de Moren zich hier te buiten gegaan, aan wie men dan ook mooie vrouwen beloofd had om hen te lokken.

De anarchisten openden in hun jeugdblad La revolucion een campagne tegen de onanie en bedekten reeds in de eerste dagen van de oorlog alle muren van Madrid met biljetten die in felle kleuren opriepen tot strijd tegen de prostitutie (zonder dat de economische basis tot verdwijning van deze instelling gelegd was). Later lanceerden de communisten de m.i. gevaarlijke leuze: ‘Iedere geslachtszieke een deserteur’. Om te bewijzen hoe verdorven de fascisten waren riepen hun kranten eensgezind schande over het openen van frontbordelen voor verschillende nationaliteiten in Toledo.

De internationale brigades gingen op dit pad der deugd natuurlijk nog een schrede verder. In alle steden of dorpen waar

[p. 118]

zij in garnizoen lagen, werden de voorheen bestaande bordelen gesloten. Vertoonden zich dan later geslachtsziekten onder de burgerbevolking, dan werd, zoals in Madrigueras, de wacht versterkt en het bezoek van soldaten in huizen der burgerij verboden.

Zelfs een al te onvoorzichtige onanist uit kazerne no. 4 mocht in de karaboes enkele dagen zijn zonden overdenken.

In een gesprek met de politieke commissaris der basis merkte deze op: ‘Wij communisten zijn tegen de prostitutie en een goed communist moet zijn seksualiteit kunnen beheersen’. Prachtig gebruld, leeuw. Maar de haak zit daarin dat lang niet al onze soldaten communisten zijn, dat er zo iets als een traditie van het geslachtsleven bestaat in Spanje, en dat bovenal, volgens het Franse spreekwoord, de natuur, daar waar men haar verjaagt, steeds in galop terugkeert.

 

Een andere misstand, waarop het mij noodzakelijk schijnt hier nogmaals te wijzen, is het volkomen ontbreken van militaire handboeken voor de officieren. Terwijl een meer dan prachtige Spaanse wereldgeschiedenis in 10 delen nog zeer onlangs het licht zag, zijn de uitstekende, maar totaal uitverkochte Spaanse militaire reglementen voor geen geld meer te krijgen. Het gevolg is dat, tot grote schade der uniformiteit, willekeurig door elkaar naar Spaanse, Duitse, Franse, Russische of Tsjecho-Slowaakse methode gedrild wordt.

Het argument van de papiernood kan hier niet opgaan. Waar de partij dagelijks het leven van Stalin, Woroschilow en Kaganowitsch, samen met allerlei brochures over Dnjeprostroj en de inrichting van kindercrèches in honderdduizenden exemplaren laat verspreiden, moet ook papier te vinden zijn voor het drukken van militaire reglementen.

Een andere grief van onze miliciens in Madrigueras was het volkomen ontbreken van Spaanse en Catalaanse kranten, dat oorzaak werd voor het circuleren van allerlei geruchten. Ik geef het motief van onze politieke commissaris voor wat het waard is: ‘Wanneer wij eenmaal beginnen hier kranten heen te halen, kunnen wij, volgens de wet, niet beletten, dat ook anarchistische kranten in verhouding tot het percentage anarchisten, d.w.z. in meerderheid, hier verspreid worden’.

[p. 119]

Toen ik de eerste keer uit Madrid met verlof ging, en aan Fermin vroeg wat ik de arbeiders in het Westen nu eigenlijk zou vertellen, antwoordde hij mij met een glimlach: ‘Maar dat is immers heel eenvoudig, kameraad, zeg ze de waarheid en niets dan de waarheid, want die is immers onze beste propaganda’. Een simpele man als Fermin kwam tot dezelfde leuze die Lassalle eens in zijn beroemde rede Aussprechen was ist als leidraad voor de gehele arbeidersklasse proclameerde. Lange tijd heb ik aan de juistheid van deze leuze getwijfeld. Lange tijd heb ik de waarheid gesproken, maar niet de vólle waarheid, uit angst dat haar onaangename zijde door onze vijanden misbruikt zou kunnen worden.

Want bitter, om met Bergamin te spreken, is het zich de voldoening voor te stellen, waarmee sommige uitspraken van ons aan de overzijde van de loopgraaf geciteerd zullen worden. Maar ik heb leren inzien dat daar waar de partijgenoten zwijgen, de feiten spreken, en dat wij des te meer reden hebben om te spreken, naarmate wij de waarheid vrezen. Het is niet in de laatste plaats aan ons goedwillende zwijgen te wijten, dat de wantoestanden in Rusland tot de huidige, niet meer te verbergen proporties aan konden zwellen. Nog niemand is het gelukt om op de lange duur, met een masker voor het gelaat, de geschiedenis te bedriegen. Reeds de geallieerden hebben moeten ervaren, dat ook een gewonnen oorlog met een nederlaag kan eindigen, wanneer deze overwinning op een leugen gebaseerd is. De strijd voor het socialisme kan niet door vernietiging van de vijand gewonnen worden, wanneer wij tegelijkertijd in ons zelf het socialisme hebben vernietigd. Socialistische strijd is strijd voor menswording en de weg tot de socialistische mens voert alleen over de waarheid.

 

Ik denk aan onze nieuwe bibliotheken in ieder dorpje, waar 's avonds, met van inspanning gefronst voorhoofd, de dorpsjongens naast onze soldaten zaten te schaken of te lezen.

Ik denk aan de duizenden vrijwilligers, die de meidag vierden door de eerste hand te leggen aan het irrigatiekanaal dat eindelijk water zal brengen aan de arme boeren.

Ik denk aan de rode zondag, toen hele bataljons de wijngaarden in trokken om het nieuwe dorpscollectief met het binnenbrengen van de druivenoogst te helpen.

[p. 120]

Ik denk aan de gewonden in Cuevas de la Petita, die spaarden voor een tractor en aan de verpleegden in Villanueva de la Jara die een gymnastieklokaal bouwden en schooltuintjes aanlegden voor de dorpskinderen.

Ik denk, met een stille tederheid, aan het laatste kinderfeest dat wij organiseerden in Madrigueras. Wij hadden de gehele schooljeugd uitgenodigd, maar er niet op gerekend dat iedere jongen ook al zijn jongere broertjes en zusjes voor zover die lopen of staan konden mee zou brengen. Het organiseren van de optocht werd bijna een catastrofe, kleintjes struikelden, begonnen te huilen of verloren hun schoentjes en weldra liep de helft van onze soldaten naast de stoet mee, met het een of andere kind op hun armen. Natuurlijk was ook onze voorraad cadeautjes op een dergelijke toevloed van kinderen niet berekend. In allerijl gingen onze manschappen het dorp in, waar ze het laatste schrift, het laatste potlood en het laatste stukje stuf opkochten dat in de winkels was te krijgen. Geen kind ging zonder geschenk naar huis. De dankbaarheid van de dorpsjeugd was grenzeloos. Wanneer wij over de weg marcheerden of in de velden oefenden, was het onze soldaten, hoe groot hun dorst ook was, ten strengste verboden, van de rijpende druiven te eten. Gelukkig hadden wij geen recht om aan de dorpsjeugd iets te verbieden. De jongens holden met de troep mee, draafden van struik naar struik en brachten, tot de tong hun uit de mond hing, druiven aan onze soldaten.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie