de beste tijd bij Die Port van Cleve opgediend werden. En wat een heerlijkheid, weer eens in een land te zijn, waar je in ieder restaurant altijd goede vis kunt krijgen, in tientallen variëteiten!
Mijn vriend X neemt me mee naar een volksrestaurant in de buurt van Atocha. Het zijn voornamelijk lange-afstandchauffeurs die hier komen eten, mannen die in één nacht met hun vrachtwagens de vis van Vigo of Valencia naar Madrid rijden.
Ik kijk om me heen en verbaas me. Gisteren, in een confectiezaak, heb ik me diep geschaamd, omdat ze geen enkele broek van mijn maat in voorraad hadden. ‘De gemiddelde Spanjaard’, zei de bediende, ‘is kleiner en slanker’. Maar als dat waar is, waar kopen deze kerels dan hun broeken? Ze lijken me een geslacht van reuzen toe, en wat ze eten zijn reuzenporties. Ze laten het niet bij vis, ze eten nog een vleesgerecht daarna, soep vooraf, aardbeien met slagroom toe, de rekening moet dunkt me tegen de 100 peseta's bedragen.
X zegt: ‘Ik wilde dat je dit zien zou. Dit is de arbeiderselite. Ze werken veertien, soms zestien uur, natuurlijk heeft de baas er belang bij, dat ze fit blijven, in veel gevallen eten ze op bonnen of kunnen ze de rekening overleggen. Maar in de restaurants waar bouwvakarbeiders of geschoolde metaalbewerkers eten, is het niet anders.
‘In de burgeroorlog heeft Franco het hoofd, de denkende voorhoede van de arbeidersklasse, vernietigd. Het lichaam zelf kon hij niet vernietigen. Dit zijn de spieren. In aanleg was de revolutie een conservatieve revolutie van de grootgrondbezitters die bang waren, dat hun grond verdeeld zou worden. Maar de geschiedenis gaat haar eigen weg, en Spanje is bezig een industriestaat te worden. Daarin kan men de geschoolde arbeiders niet missen. Daarom heeft het regime tussen deze arbeidersaristocratie en de grote massa der ongeschoolden een kloof geschapen, die bijna even diep is als die tussen proletariaat en bourgeoisie’.
Ik vraag: ‘Je spreekt van het denkend hoofd. In zekere zin was het anarchisme met zijn discussieclubs, zijn vakverenigingen, zijn bibliotheekjes en athenaea, hoe primitief en retorisch dan ook, toch een opvoeding tot politiek denken. Wat is er overgebleven van het Spaanse anarchisme?’
X antwoordt: ‘Het anarchisme is vernietigd. Natuurlijk blijven wij Spanjaarden van aanleg altijd anarchisten, maar als organisatie en politiek ideaal is het volkomen verdwenen. Als je nu met opstandige jeugd of arbeiders spreekt, zijn ze communistisch-sympathiserend. Geen communisten, dat kunnen ze niet zijn, omdat ze noch van de theorie, noch van de praktijk van het communisme iets werkelijks weten. Maar ze lezen in elke krant elke dag weer, dat het communisme de grote vijand is van het regime, dus menen ze, dat het communisme wel hun bondgenoot zijn moet, zoals het die is van de verafgode Castro. De ondergrondse partij is waarschijnlijk vrij zwak, maar omdat iedere politieke opposant door de rechters en de kranten steeds weer voor communist uitgemaakt wordt, lijkt het of ze overal aanwezig en heel sterk is. Misschien is ook een communistische dictatuur wel de enige mogelijkheid als Franco ooit ten val komt. Door het verbod van ook de eenvoudigste vereniging op democratische grondslag is men het zelf denken volkomen verleerd. Daar niemand de werkelijke feiten kent, is een politieke meningsvorming al even onmogelijk. Daar er geen discussie meer bestaat kunnen de verschillen tussen de grote stromingen ook niet overbrugd worden. Wie eeuwenlang altijd en overal van boven af gedirigeerd is, is daardoor meer geschikt een nieuwe dictatuur dan een democratie te aanvaarden, die waarschijnlijk al heel snel weer in demagogie zou ontaarden...’
‘De monarchisten?’
‘De monarchisten zijn republikeinen die op een geleidelijke overgang hopen. Maar wie kan sympathie hebben voor een monarchie als die der Bourbons die de laatste eeuwen niets voortgebracht heeft dan bloeders, halfidioten, intriganten en speculanten? Of met een gigolo als pretendent, die zich door Franco laat onderhouden en er genoegen mee neemt dat hij nu al 25 jaar met een kluitje in het riet gestuurd wordt?’
‘De jong-katholieken?’
‘De jong-katholieken zijn mijn enige hoop, omdat er geen vrede in Spanje mogelijk is als de kloof tussen antiklerikalen en religie niet overbrugd wordt. Maar helaas zijn die jonge geestelijken vaak slechts progressief zolang ze jong en arm zijn. De hogere geestelijkheid maakt op afschuwelijke wijze
misbruik van het regime om haar voorrechten en haar dictatuur over onderwijs en zeden in stand te houden...’
‘En je gelooft, dat deze arbeiders niet meer denken?’
‘Hun werk laat hun daar weinig tijd voor, en zover ze vrije tijd hebben gebruiken ze die meest voor de een of andere technische studie. Maar als je goed luistert zul je horen, dat ze het onder elkaar enkel over voetbal, de coupe d'Espagne, de Tour de France en de stieregevechten hebben. In wezen staat het ook met onze studerende jeugd niet veel anders. Uit wanhoop over hun machteloosheid gaan de meeste jongeren uitsluitend op in hun vak, in sex, in sport of in jazz’.
‘Je bent wel pessimistisch!’
‘Ik meen dat alleen een groot religieus reveil deze wereld nog kan redden. Als katholiek geloof ik, dat dat van het christendom zou kunnen uitgaan. Maar wat hier katholicisme heet is in werkelijkheid afgodisch heidendom met een geseculariseerde inquisitie. Spanje is een schoonschijnende vrucht, waar de worm aan het hart knaagt, maar niet alléén Spanje. Zonder een metafysische basis om op te staan blijven wij allen willoze slachtoffers van de satanische stupiditeit der politici die ons regeren’.
X is ongetwijfeld een groot denker, maar meer nog heb ik aan mijn gesprek met B., de fotograaf, die zelf tot het bittere einde in de milicias heeft gevochten.
Wanneer ik zijn atelier binnenkom, schuift hij een kast opzij, en haalt daar achteruit een oud doek te voorschijn, dat een half ontblote vrouw voorstelt, die een dood kind op haar arm draagt.
‘Je ziet’, zegt hij lachend, ‘dat ik er maar goed aan gedaan heb mijn schilderkwast voor de camera te verwisselen. Hoe hopeloos ouderwets en retorisch doet zo'n doekje nu aan. En toch weet jij, dat het destijds even reëel was als een foto!’
‘Je hebt dus hier in Madrid het einde meegemaakt van de republiek?’
‘Ja, en het was zo, dat ik er meestal liever niet over denk, laat staan praat. Drie dagen lang is er overal op straat gefusilleerd, en in verschillende wijken heeft men de lijken nog weken onbegraven laten liggen ter waarschuwing. Maar natuurlijk konden ze niet de hele arbeidersklasse afmaken. Er is een
soort compromis tot stand gekomen tussen de twee commando's, dat Franco de andere bataljons betrekkelijk ongeschoren zou laten, als ze bereid waren de z.g. communistische eenheden te isoleren en uit te leveren. Het moet ter ere van de communisten gezegd worden, dat ze over het algemeen de onvermijdelijkheid daarvan inzagen, zodat het niet nog eens tot onderling bloedvergieten ook is gekomen. Hun officieren zijn natuurlijk direct neergeschoten, maar de rest, ik ook, werd overgebracht naar concentratiekampen. Wat daar gebeurd is, is niet veel minder erg dan in de Duitse kampen. De bewaking was in handen van fanatieke, verbitterde Moren, die in maanden geen vrouw gezien hadden. Je begrijpt tot welke beestachtige vernederingen dat voerde. Bovendien probeerde men de gevangenen tegen elkaar uit te spelen. Wie een kameraad aanbracht die een geestelijke vermoord of een kerk geplunderd had, kon rekenen op verminderde straftijd. En weer moet ik tot eer van die communisten zeggen, dat mij uit ons kamp geen enkel geval van zo'n verraad bekend is’.
‘Maar het waren geen echte communisten’, protesteer ik. ‘Onze commandant, Manolo, was dapper, maar politiek zo onnozel als een kind. Ik weet zeker dat noch hij, noch één van onze manschappen ooit een regel van Marx hadden gelezen!’ ‘Dat weet ik ook wel, maar ze volgden de directieven van de partij. Dat was voldoende. Jouw bataljon, Sargento Vazquez, gold als communistisch. Daarom heb je er verkeerd aan gedaan, die Eugenio toch weer op te zoeken, nadat hij die avond niet was op komen dagen. Op iedere politieman die je in de straten ziet, en je ziet er heel wat, komen er nog drie die je niet ziet. Geheime politie, sociale politie, militaire politie, betaalde spionnen. Ik weet wel, dat het meeste dat die spionnen rapporteren niet vervolgd wordt, daar zou geen beginnen aan zijn. Maar soms grijpen ze er eens eentje uit, om hem te intimideren. Het is juist die onberekenbaarheid, die volkomen willekeur van vervolgen en straffen, die de angst erin houdt’. ‘Hoe ben je zelf eruit gekomen?’
‘Heel Almeria was één groot concentratiekamp. Maar al heel gauw begon de discriminatie. Wie van goeie komaf was, wie een paar invloedrijke familieleden op een ministerie had of in het buitenland om de een of andere reden bekend was, werd vrijgelaten. Ik ben nu eenmaal wat je zo noemt, van goeie
familie. Die discriminatie duurt ook nu nog voort. Een arbeider draait de kast in voor een opmerking waarover ze bij een intellectueel alleen maar lachen. Een goedgekleed heer kan als hij wil op een terras de Monde of de Prawda lezen, zonder dat er iets gebeurt, maar een arbeider die met een illegale krant wordt betrapt gaat voor tien of vijftien jaar achter de tralies’.
‘Verschijnen er dan nog illegale kranten?’
‘Ja, ze verschijnen’.
‘Dus er is veel ontevredenheid, ook onder de arbeiders?’
‘Ongerichte ontevredenheid, ja. Maar ze zal tot geen uitbarsting voeren, zolang het levenspeil langzaam blijft stijgen’.
‘Het stijgt?’
‘Zeker stijgt het, tenminste hier in de stad. Wat L. zei (de zakenman), dat er hier in Madrid geen arbeiderswoningen bestaan, is natuurlijk onzin. De arbeiderselite woont in goede woningen, de arbeiders die bereid zijn het regeringsstandpunt te propageren zelfs in heel goede. Maar in duizenden van die woningen leven drie of zelfs vier gezinnen in een ruimte die slechts voor één gezin bestemd is’.
‘Ze zien er beter gekleed en gevoed uit dan vóór de burgeroorlog’.
‘Natuurlijk! De waarschuwing van de burgeroorlog is niet helemaal zonder consequenties gebleven. Toch begrijp ik, dat het je wonderlijk voorkomt. Als je naar de lonen kijkt schijnt het onmogelijk, en toch gaan ze behoorlijk gekleed, en ze pikken iedere week hun bioscoopje, en ze bezoeken de stieregevechten...’
‘Hoe verklaar je dat?’
‘In de eerste plaats is er dus dubbel, of in sommige gevallen zelfs werk voor drie bazen. Ik weet een geval van een buitenlands professor, die analisten ontsloeg, omdat ze maar twee uur per dag op het laboratorium zaten. Hij heeft er heel wat ellende door gehad, want het waren neefjes van een hoge ome. ‘Dan heb je me zelf verteld van arbeiders, die je met een karretje gestolen materiaal zag sjouwen. Daar er geen enkele publieke controle is, steelt iedereen, het land hangt van corruptie aan elkaar. Waar de bazen voorgaan, blijven de arbeiders niet achter. Het is een soort gewoonterecht, dat de arbeider wanneer hij naar huis gaat, iets meeneemt’.
‘Dat moet toch kostbaar worden!’
‘Wordt het ook. Daarom zijn auto's die hier uit Franse of Amerikaanse onderdelen in elkaar gezet worden driemaal zo duur als in Frankrijk of Amerika. Daarom kunnen we ook niet in de Europese markt meedoen’.
‘En toch zijn andere dingen weer zo goedkoop!’
‘Omdat de voedingsmiddelen goedkoop zijn. De boeren en de vissers kan men rustig uitbuiten, die zijn niet gevaarlijk!’
‘En er zijn geen stakingen?’
‘Er zijn verscheidene grote stakingen geweest, en ze hebben bijna onmiddellijk verbeteringen ten gevolge gehad. Maar die stakingen hadden geen politiek karakter’.
‘Ik zou je nog één ding willen vragen’, zeg ik. ‘Je hebt gemerkt, dat die avond bij de intellectuelen niemand in wou gaan op de nieuwe grote programmarede van Franco. Toch staat er veel in, waar men, dunkt mij, niet maar zo aan kan voorbijgaan. Kunnen we de speech met zijn tweeën niet eens kritisch bekijken?’
‘De lintwurm van Franco?’ zegt hij. ‘En het nieuwe programma voor de boeren en de syndicaten? Dat zonderlinge mengsel van Dichtung und Wahrheit? Ja, het is misschien toch wel goed dat we die eens ernstig bekijken. Leg dan maar op tafel’. Mijn vriend breidde het blad op de tafel uit, en ik legde er in gedachte mijn Spanje van A. van Lier naast, een boek dat ik voor ik op reis ging bestudeerd had, en waarvan de auteur zeker niet anti-Franco ingesteld is.
Mijn vriend: ‘Rede van het hoofd van de staat bij de opening van de Cortes op 5 juni 1961. De hoffelijkheden aan de gedelegeerden zullen we maar overslaan, hè, hier begint het: Een uiteenzetting van de politieke chaos onder de derde republiek, waardoor de officieren wel gedwongen waren tot hun staatsgreep...’
Ik: ‘In de eerste anderhalve maand van de volksfrontregering 178 grote branden, waarvan 106 kerken, 304 bloedige rustverstoringen, 76 moorden en 346 zware verwondingen. Inderdaad geen fraai rapport!’
Mijn vriend: ‘Vergeet niet, dat die moorden en gewelddaden niet slechts van één zijde kwamen. De jongelui van de Falange en de caciques (politieke dorpspotentaten) op het land waren niet bang om te provoceren. In veel gevallen werd het een
soort van bloedwraakketting... En wie herinnert zich thans nog het verschrikkelijke bloedbad dat de legionairs in Oviedo aanrichtten na de staking?’
Ik: ‘Dat staat vast, maar Franco heeft natuurlijk wel gelijk, dat het parlementarisme in Spanje buitengewoon onstabiel was. Van 1902 tot 1923 33 elkaar opvolgende ministeries!’
Mijn vriend: ‘Democratie moet geleerd worden! Eeuwenlang hebben, steunende op de batige overschotten uit de koloniën en het spionage-apparaat der Inquisitie, de vorsten absoluut geregeerd, met terzijdestelling van de Cortes. Desondanks was de republiek zo populair, dat zij bij de verkiezingen van 1931 in de grote steden 90 pct. van het totaal der stemmen haalde’. Ik voeg eraan toe: ‘En de tegenpartij was niet te goeder trouw. Van Lier schrijft: “De Carlisten in Navarra leidden intussen de jeugd reeds op voor de komende oorlog. In plaats van langs parlementaire weg de republiek te regelen naar de stabiele grondslag van orde en veiligheid en sociaal recht te verschaffen aan het landbouw- en industrieproletariaat, trachtten de monarchisten zich voor hun actie van geweld te verzekeren van buitenlandse steun. Op 31 maart 1934 bezochten de generaals Olozabal en Goicoechea in het geheim generaal Balbo en Mussolini in Italië en in 1935 Duitsland. Voor de toenmalige As-mogendheden bood zich een uitstekende gelegenheid aan om zich te verzekeren van de steun en sympathie van het strategisch zo gewichtige Spanje, vóór het uitbreken van de komende wereldoorlog. In het geheim werd de ‘Union Militar Española’ gesticht, die de steun had van de Falange”’.
Mijn vriend: ‘We gaan verder met de rede. Franco zegt: “Moet ik nog in herinnering brengen hoe wij, van het absolute niets uitgaande, van de meest volkomen institutionele en politieke chaos en de ervaring van het grootste nationale gevaar en de volledige ontwrichting, de staat nieuw opgebouwd hebben?” Hij heeft gelijk. Na de oorlog van meer dan twee jaar die hij ontketende, na de dood van meer dan een miljoen burgers, na hongersnood en verwoeste steden hebben ze van de grond af moeten beginnen. Hoewel chaos en verwoesting niet groter geweest zijn dan bv. in het naoorlogse Japan en Duitsland’.
Ik: ‘Franco vervolgt: “Ons regime berust niet op de een of andere verkiezingsuitslag, maar op een overwinning die met ons bloed betaald werd”’.
Mijn vriend: ‘Een overwinning op de helft van de bevolking. Een helft die verslagen werd, maar niet vernietigd. Die verder leeft, met haar herinneringen en haar wrok. Een helft, die geen stem meer heeft, die niet spreekt in deze Cortes of in de woorden van de staatschef, maar alleen nog, zoals wij dat nu doen, onder vier ogen’.
Ik: ‘“Deze oorlog”, zegt Franco, “was geen pronunciamiento”’.
Mijn vriend: ‘Met de uit Marokko overgevlogen Moorse soldaten en vreemde legionairs geen pronunciamiento!’
Ik: ‘Van Lier, die allesbehalve anti-Franco gezind is, schrijft: “Hoe dit alles zij, het begin van de opstand leek in alles op een pronunciamiento volgens beproefd Spaans model. De 18de juli vertrok Franco van de Canarische eilanden naar het centrum van de opstand: Marokko. Goded kwam van de Balearen naar Barcelona, waar de opstand echter in twee dagen werd bedwongen. De houding der militairen was onzeker. Queipo de Llano won het garnizoen van Sevilla en de stad door een krijgslist. De politieke partijen gaven zich echter nog niet gewonnen, dit was in de Spaanse geschiedenis nog nooit gebeurd. Alleen Aragon geraakte geheel in de macht van Franco. Op de vloot executeerden de manschappen de opstandige officieren, Catalonië en het Baskenland verzetten zich tegen de nationalisten. Franco was slechts zeker van enkele plaatsen. In de rest van Spanje vormden zich uit de politieke partijen, uit de vakverenigingen en vooral uit de jeugd strijdgroepen”’.
Mijn vriend: ‘Wat zegt Franco verder?’
‘“Op onze bodem is toen de grote worsteling begonnen voor het behoud van de fundamentele waarden der christelijke beschaving. Voor die werkelijke vrijheden van de mens, die de politieke vrijheden verre te buiten gaan...”’
Mijn vriend: ‘De vrijheid van godsdienst bijvoorbeeld! Omdat het katholiek geloof de absolute waarheid is, hebben de protestanten geen enkel recht. De vrijheid van schoolkeuze. Alle scholen indoctrineren voor katholicisme en Falange. De vrijheid van de pers, van vergadering, van het woord, de habeas corpus...’
Ik: ‘Ook Van Lier geeft toe, dat dat alles vernietigd is’.
Mijn vriend: ‘Verder!’
Ik: ‘Franco geeft een lijstje van alles wat het regime tot stand gebracht heeft. Totale investeringen 310.000 miljoen peseta's. 690 elektrificaties, 380 telefoonnetten, 278 sanitaire centra, 37.384 miljoen voor bevloeiingen...’
Mijn vriend: ‘Hou maar op. Niemand ontkent dat er het een en ander tot stand gebracht is. De vraag is, hoeveel van die miljoenen in de werken zelf terechtgekomen is en hoeveel in de handen van kapitalisten en politieke vriendjes. Men zou die werken en hun effect moeten vergelijken met wat bv. in West-Duitsland en Japan in korter tijd tot stand gebracht is. Zulke lijstjes op zichzelf zeggen niets, we kennen ze genoegzaam uit de totalitaire staten’.
Ik: ‘Hij wijst op het toenemende zedenbederf in de zgn. vrije wereld. Op de bedreiging van de jeugd door een sex-golf...’
Mijn vriend: ‘Je vertelde van die hoerenstraat in La Coruña. Zulke straten kan ik je hier ook wijzen. Het ergste is Barrio China in Barcelona. Nu de bordelen officieel gesloten zijn, zijn de dames verhuisd naar de benedenverdieping. Alles in dit land - het opsluiten der nette meisjes tot het huwelijk, de onmogelijkheid van echtscheiding, de lage vrouwenlonen - werkt de prostitutie in de hand. Voor jongelui is het haast vanzelfsprekend dat ze eens bij de meisjes geweest zijn...’
Ik: ‘Hij heeft het over de onderlinge verdeeldheid van Europa, over de zwakte van het liberalisme en parlementarisme. Hij zegt dat enkel “sterke staten” een bolwerk kunnen vormen tegen het communisme, en dat de staat de taak heeft het volk te beschermen tegen de stiekeme propaganda der meelopers, die de voorlichting in de democratieën vergiftigt. Hij kondigt een nieuwe voorlichtingswet aan’.
Mijn vriend: ‘Dat is voor Amerika bestemd. Franco, de meest consequente vijand van het communisme! Maar juist omdat alle kranten steeds gelijk en even negatief over Rusland schrijven, gelooft de massa geen enkele krant meer. Franco zegt: “Na dertig jaar chaos, waarin de bevolking gedecimeerd werd, is men er in Rusland in twintig jaar eindelijk in geslaagd een precaire normaliteit te herstellen”. Maar de massa heeft het een en ander gehoord over maanfotografieën en een mens in de ruimte. Ze stellen zich Rusland waarschijnlijk juist daarom veel mooier voor dan het is. Iedereen die tegen Franco is, is tegenwoordig vóór Rusland’.
‘Hij geeft ook het voorbeeld van Castro, als een gevaar dat heel Spaans-Amerika bedreigt’.
Mijn vriend: ‘Hoe wil hij dat gevaar tegenhouden, en tegelijk honderden Spaans-Amerikaanse studenten in het land halen? Al die jonge Latijns-Amerikanen zijn enthousiaste propagandisten voor Castro!’
Ik: ‘Hij zegt, dat Spanje in het buitenland voortdurend wordt belasterd. De Spaanse democratie, met haar organische vertegenwoordiging der standen, is de enige ware. Hij wijst op de verkiezingen die juist nu overal in het land zijn gehouden, voor de gemeenteraden, voor de syndicaten...’
Mijn vriend: ‘Heb je enig idee van zo'n verkiezing?’
Ik: ‘Enigszins wel. De verkiezingsbiljetten hangen overal nog aan de muren: “Kiest Don Manuel, dokter, in deze wijk geboren”. Of: “Kiest de heer Siguensa. Uitgever. Geboren in deze wijk, die hij liefheeft”!’
Mijn vriend: ‘Juist. En als ik dan zo'n papiertje thuis krijg, met enkel de portretten van beide heren, zonder dat ik iets weet over hun gezindheid, omdat er immers geen partijpolitiek aan te pas mag komen, vul ik mijn stembiljet maar blanco in.
‘De gemeenteraadsleden kiezen dan weer de provinciale vertegenwoordigers, de provinciale vertegenwoordigers die voor de Cortes. Aangevuld door de burgemeesters der grote steden die Franco benoemd heeft. Aangevuld door de vertegenwoordigers der universiteiten, idem. Getrapte verkiezingen van de eeuwige ja-zeggers, die bij ieder woord van de chef van staat applaudisseren’.
Ik: ‘Hier komt het voornaamste: “Het kapitalisme is de grote vijand. Het liberale materialisme kan slechts de voorbode zijn van het historisch materialisme. Spanje heeft de wereld een nieuwe weg te wijzen. Vóór de sociale rechtvaardigheid, tegen materialisme en kapitalisme”’.
Mijn vriend: ‘De oude rattenvanger fluit het “nationaal-socialistische” liedje. Maar hoe komt het dan, dat het aantal Spaanse miljonairs de laatste jaren vertienvoudigd is? Waar komen de enorme winsten vandaan van onze banken? Heb je ooit ergens groter tegenstelling gezien tussen de luxe der rijken en de armoe der armen dan in dit Spanje? Wat zegt hij verder?’
Ik: ‘Niet veel bijzonders. Over de monarchie. Bij de wet van 1936 is eens voor al vastgelegd, dat Spanje een monarchie
blijft. De uitvoering hangt af van de tijdsomstandigheden. Formele regelingen hebben geen betekenis wanneer niet de gehele volkswil erachter staat. Men moet vertrouwen stellen in de caudillo...’
Mijn vriend: ‘Natuurlijk. Franco weet best dat zijn drie steunpilaren, de Falange, de requetes (monarchisten) en de liberale bourgeoisie het in deze vraag hopeloos oneens zijn. Door haar in de een of andere richting op te lossen zou hij minstens tweederde van zijn toch al geringe aanhang verliezen. Daarom wordt de beslissing weer op de lange baan geschoven. Na mij de zondvloed’.
Ik: ‘Het einde van zijn rede is een betoog over de koloniale kwestie. Het kolonialisme van Spanje was steeds beschavingswerk, nooit koloniale uitbuiting. Daarom heeft het het leven geschonken aan twintig bloeiende Zuid- en Middenamerikaanse staten...’
Mijn vriend: ‘Mijn God! De strijd van die staten om hun onafhankelijkheid is tienmaal bloediger, verschrikkelijker en langduriger geweest dan zelfs onze burgeroorlog... Geschiedenis schijnt de generalissimo nooit geleerd te hebben, niet over de uitroeiing der Indianen, niet over de slavenhalers...’
Ik: ‘Hij zegt: “Ceuta en Melilla zijn voor 90 pct. Spaans en zullen Spaans blijven. Ook in zijn andere koloniën heeft Spanje nog een grote taak te vervullen. Het zal die nooit prijsgeven”’.
Mijn vriend: ‘De theorie van l'Algérie française! De koloniën moeten behouden blijven. En dus stelt Franco zich 100 pct. achter zijn vriend Salazar...’
Franco: ‘Politieke systemen zijn geen exportartikel. Misschien zullen andere naties eens tot het inzicht komen, dat Spanje hen alle vóór geweest is. Misschien zullen zij dan onze weg volgen. Maar hoe dit ook zijn moge, onze weg is de enig mogelijke weg voor Spanje!’
In werkelijkheid is dit gesprek natuurlijk veel onstuimiger, en vooral ook veel onsystematischer verlopen, dan het hier genoteerd is. Veel der citaten, die me in Madrid slechts vaag voor de geest zweefden, heb ik achteraf nog eens opgezocht en ingevuld. Alleen de algemene tendens van het gesprek is exact, en ook het einde van het gesprek, dat ik thans neerschrijf, is authentiek.
Ik: ‘Wat betekent dat alles?’
Mijn vriend: ‘Het is een verdedigingsrede van Franco, die zich bedreigd voelt. Hij weet, dat een deel van de heersende klasse hem compromittant vindt. Hij weet, dat men zijn sympathie voor de As-mogendheden in het begin van de wereldoorlog, en de blauwe brigade nog niet vergeten heeft. Als het land niet door de burgeroorlog te verzwakt geweest was om een nieuw avontuur te wagen, bestaat er immers geen twijfel, dat hij Gibraltar aangevallen en de zijde van Hitler en Mussolini gekozen zou hebben. In Engeland en Scandinavië herinnert men zich nog, dat niet Spanjaarden, maar Moren, Italianen en Duitsers hem aan zijn overwinning geholpen hebben. Men weet, dat er bijna geen communisme bestond in Spanje, toen de burgeroorlog begon. In maart 1936 telde de partij niet meer dan 3000 leden. In vijftien jaar waren ze er slechts in geslaagd in Asturië en Sevilla een sterke proletarische aanhang te krijgen. Gerald Brenan schrijft in het boek Spaans labyrint onder meer: “Zoals we hebben gezien verschafte de Russische interventie de communisten een positie die ze anders nooit in Spanje zouden hebben gekregen”. Het communisme is door de burgeroorlog gegroeid, omdat de communisten, de Russen, de enigen waren die daadwerkelijke steun gaven. En niemand weet, hoe het sinds de oorlog nog in de diepte gegroeid is. Daarom zouden ze Franco graag kwijt willen. Franco probeert zijn onmisbaarheid te bewijzen en tegelijkertijd zoekt hij nieuwe binnenlandse bondgenoten. Belangrijker nog dan zijn eigen redevoering is, wat hij tegelijkertijd heeft laten zeggen over de syndicaten en de boeren:
‘“Na 25 jaar blijkt het statuut van de syndicaten te eng geworden in die zin, dat de belangen der arbeiders nog beter naar voren komen...
‘“Men moet niet al te zeer schrikken van het woord “landhervorming”. Het is hoog tijd dat er eindelijk een solide boeren-middenstand tussen de grootgrondbezitters en het landbouw-proletariaat wordt geschapen!”
“Franco geeft te kennen, dat hij wel tot iets meer democratisering, tot iets meer verhoging van het levenspeil der onderste klassen bereid is. Elke niveauverhoging brengt een stijging van de behoefte aan vrijheid met zich. In Spanje, zo goed als in Rusland, voert de ontwikkeling noodzakelijk tot een zeker
dooiweer. Maar de vraag blijft, in hoever deze regimes een dooi kunnen dulden die het ijs aantast waarop zij zelf staan. En de vraag blijft, hoeveel tijd wij nog hebben!’
Ik: ‘Nog één vraag: Heb je er spijt van, aan de burgeroorlog deel te hebben genomen?’
Mijn vriend: ‘Nee. Ik heb er geen spijt van. Het blijft de grootste gebeurtenis van mijn leven. En in het totaal der geschiedenis zal zeker eens blijken, dat wij niet geheel voor niets hebben gestreden’.