D. de Vries
aan
E. du Perron

Batavia, 3 april, 1940

Bat. 3 April 1940.

Beste du Perron,

Opzettelijk heb ik even met antwoorden op je brief gewacht. Ik wilde n.l. de Causerieen nagekeken hebben, om je, zo nodig, iets te kunnen vragen. Het blijkt nodig. In de banden van het B.G. ontbreken een paar nummers, en bovendien klopt er iets niet. Zou je het voor mij kunnen nakijken en als er causerieen in staan, ze voor me laten overtikken? Ik hoor dan wel hoeveel het kost.

19 Oct. ’69 ontbreekt

16 Nov. 69 -“-

23 “ 69 -“ -; eveneens 23 December.

De nummers van de [onleesbaar] tussen 26 Januari ’70 en 9 Februari ’70 ontbreken, maar de nummering klopt. 126-1-’70: no 19; 9-2-’70: no 20. Ra, ra hoe kan dat. En volgens Tromp zijn er 2 en 4 Feb. causerieen geweest. In al deze nummers kunnen causerieen hebben gestaan. Maximaal dus 6. Ik hoop dat je me de kosten zult willen voorschieten.

Wat Annet over de Causerieen schrijft is bijna woord voor woord onjuist. Ik heb er al heel wat over gevonden.

Nieuwenhuys en ik geven een boekje uit met fragmenten van Ind. Litteratuur, op school bruikbaar. Later komt er dan – bij leven en welzijn – een groter boek, vervolg op van Kraspoekol tot S. We nemen op: Mult, Daum, Couperus, A. de W., jou en Bep Vuyk. Mogen we een stuk uit L.v.H. nemen? (Balekambang b.v.)

Met K. en O is het donderen. Maanden ruzie. In de Paasvacantie ben ik een paar dagen in Bandoeng geweest en heb Thier (voorz. van de K. en O. Stichting) en Koch bezocht. Thier drukte zich zeer vaag uit. Pas bij Koch begreep ik goed hoe de vork in de steel zit. Er is niet alleen kritiek op Koch’s min of meer eigenmachtige redactievoering, maar bovendien is men verdeeld over de vraag of K en O. een salonblad moet worden, of dat er scherpe kritiek moet en mag geleverd worden. Thier las een brief voor van de la Court, waarin hij vertelde dat K. en O. matig, voorzichtig etc] ’zijn zou of het zou niet zijn’. De brief was om te gieren van eigenwijsheid en zelfingenomen bekrompenheid, maar Thier was het er volmaakt mee eens. Misschien ga ik morgen nog eens naar Bandoeng. Het zou jammer zijn als de zaak misliep. Voor Koch – en zijn vrouw – heb ik een grote veneratie gekregen.

Door Multatuli ben ik op Roorda v. E. gekomen. Hij verdient ook een studie en herdruk van enkele van zijn artikelen.

Van het Bataviase leven heb ik weinig te schrijven. Het gaat op het genootschap op zijn gangetje. Patah maakt het best en laat je groeten. Koets zie ik nu geregeld, doordat ik lid ben geworden van een ‘Donderdagavond-kring’. Hij is op het Dept. met een groots plan bezig: een nieuwe Indiese school, in de plaats van H.B.S. en A.M.S. met beperking van het onderwijs in vreemde talen. Het zal op heftig verzet stuiten – vooral bij het I.E.V., maar ik ben er geweldig enthousiast, omdat het politieke beginsel van een cultureel – helaas niet politiek – zelfstandig Indie er aan ten grondslag ligt. Maar of Japan ons tijd zal laten het uit te voeren? Het ziet er nog steeds allerdroevigst uit – maar nog steeds meen ik huivering voor wapenoorlog; behalve in de periferie van Europa te bespeuren en de kans op beperking [onleesbaar] vijandelijkheden tot het economies gebied, die dan zouden, moeten uitlopen op een economiese wereldconferentie, acht ik nog steeds niet geheel uitgesloten. Maar hoe het gaan zal??

Onze Marian begint nu de eerste stappen, hoog op de tenen, met kromme en zwaaiende beentjes te doen, waarbij ze zich aan alles wat binnen haar bereik komt, vasthoudt en optrekt. Ik stuur je een foto.

Hartelijke groeten, en van harte het allerbeste,

voor jou en je vrouw

Handdruk

[onleesbaar] de Vries

Bij voorbaat dank voor de Mult. portretten.

Zou je mij bij gelegenheid de postzegels van deze brief willen terugsturen – tenzij je ze zelf spaart voor iemand.

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie