J. Greshoff
aan
E. du Perron
Schaerbeek, 21 december 1932
21 DEC. 1932
Beste Eddy,
Nadat ik volkomen neergeslagen inliggend schrijven [afgevat] had, ging ik in mijn bad. En in dat bad kreeg ik een lumineus idee, waarmede ik je (figuurlijk, godlof) inééns dood kon slaan!
Je hebt mij méér dan eenmaal gezegd: ‘ik ben geen dichter’. Toch schrijf je gedichten. (die ik verdomd goed vind) en die je zelf toch blijkbaar curieus genoeg vind om te publiceeren. Je accepteert dus zéér positief:
een dichter die geen dichter is merkwaardige (op zijn zachtst gezegd) gedichten schrijft.
Waarom voor den donder g.v.d. etc. accepteer je dan niet
een schilder die geen schilder is en toch (op zijn zachtst gezegd) merkwaardige schilderijen maakt ???????
Nu, vadertje, wat is hierop uw antwoord?
Er steekt in de gedichten van den niet-dichter Du Perron zooveel uitgesproken, maar nìet poëtisch-uitgesproken, persoonlijkheid, dat ze tot het beste in onze litteratuur behooren.
Er steekt in de schilderijen van den niet-schilder W. zooveel uitgesproken, maar nìet schilderachtig-uitgesproken persoonlijkheid (méérwaarde) dat ze tot de beste in onze schilderkunst behooren.
Ik ben blij dat ik mij nu eindelijk waarschijnlijk zoo duidelijk heb uitgedrukt, dat je begrijpt wat ik bedoel. Of jij Willink óók zoo ziet is een ander paar mouwen.
Ik ga moeizaam worstelen in Les Loups. Ik kàn er niet in opschieten. En het moet.
Heel veel iefs voor Bep, een stevige hand
van je oude, ontmoedigde
vriend Jan