E. du Perron
aan
G.M.G. Douwes Dekker
30 december 1937
Batavia, 30 Dec. '37.
Waarde Heer Douwes Dekker,
Dank voor uw prompte reactie. Ingesloten zend ik u M.C. mèt uw aanteekeningen, die ik met veel plezier las, voor uw collectie. Dit stuk is inderdaad ‘sympathiek’, hoewel erg ‘zakkig’ gesteld, en met die typisch-indische journalistendraai van nagenoeg citeeren uit den behandelden auteur (in dit geval: ik) maar zonder ‘ ’ en of uit eigen koker werd geput. Soit. U hebt in dat eene geval zelf aangetoond dat 's mans nabetrachting kant noch wal raakt zoodra het woord beleedigend - dat door Van der Ven gebruikt werd - ook inderdaad zijn volle waarde krijgt en niet wordt opgevat als (voor den chef) ‘ongepast’, ‘onaangenaam’, of wat anders. Maar dit soort logica, uitgaande van onnauwkeurig verstaan, is iets waar men telkens mee te maken heeft als scribent, dus ik gun den braven heer M.C. zijn verder betoogje van harte.
Binnerts zal inderdaad wel niet op Nieuwjaar radioroepen, maar op den daaropvolgenden Zaterdag. U kunt dit vmdl. gemakkelijk nagaan in den gids.
Mr. H. Samkalden, ambtenaar (referendaris) ter (!)/op de - Algem. Secretarie, heeft voor 't Bat. Nwsbl. een bespr. van Saks en van mij geschreven in den vorm van een brief aan mijzelf.5148 Zéér aardig, en 10 × vernuftiger en beter geschreven dan M.C. Ik stuur u dadelijk een ex.; het stuk verschijnt Woensdag over 8 dagen. (Ik las 't vanmorgen toevallig op 't B.N.)
Dat ik ‘jong’ ben en Saks ‘rijp’, is ook hoofdargument van Noordenbos, op zijn manier ook een braaf man overigens - echt een brave historicus (‘geven en nemen’, dat staat zoo weloverwogen, altijd!). - Maar let wel: mijn Man v. Lebak, merk ik hier overal, heeft het grootste succes: zelfs alle ambtenaren die het lazen vinden het boeiend, levend, enz. Terwijl iedereen klaagt over de onleesbaarheid en vervelendheid van Saks. Dàt valt me zelfs erg mee! Ook daarover e.e.a. bij Samkalden;5149 maar dat leest u zelf, dus basta.
Ik ben trotsch op één zinnetje bij Noordenbos: ‘Zoo iemand sympathie voor Multatuli kan wekken, dan Du Perron’. (Komende van hèm is dat een onverdachte lof!)
En bij M.C. op: ‘Er bestaat geen twijfel omtrent de vraag aan welke zijde Du Perron staat. Hij bevindt zich onvoorwaardelijk aan de zijde van “den man van Lebak”, - enz.’
Dergelijke dingen, en over 't algemeen alle uitingen pro Multatuli die ik loskrijg, gaan er bij mij veel dieper in dan opmerkingen over mijn scherpzinnigheid, goede stijl en wat dies meer zij. Ik ben gevoeliger op het punt Multatuli dan over mijzelf. Als u hier komt zal ik u brieven laten zien van jonge menschen, die opnieuw vol geestdrift voor M. zijn geraakt, en die mij heel wat meer plezier hebben gedaan dan krantenlof over mijn boek. Zooals ik aan uw broer schreef5150: Als ze M. gaan herlezen en M. zelf dus aan het woord komt, heeft hij mij werkelijk niet noodig. Trouwens, dat mijn boek zoo boeiend is, dankt het voor 75% aan Multatuli's proza. Wat duivel, het is niet zóó lastig om een boeiend boek te maken, met zóó'n ‘medewerker’!
(Hoewel Saks het niet kan...)
Het beste met de nieuwjaarsdagen, ook voor uw vrouw en zoon, en natuurlijk ook met het heele nieuwe jaar. Steeds uw
EduP.