E. du Perron
aan
J. Greshoff
Bellevue, 25 november 1932
Bellevue, Vrijdagmorgen.
Beste Jan,
Ik ben oprecht blij dat je mijn brief zoo hupsch opnam. De kwestie is dat je, volgens mij, het onbelangrijke nu weer te sterk accentueert; laat die onbelangrijkheid (van Saturnus beschouwd) zichzelf maar ‘bevestigen’; wat mij ter harte gaat is, dat een geserreerde Greshoff juist niet onbelangrijker is dan allerlei z.g. belangrijke dichters in Holland en elders. Als je jezelf met Toulet vergelijkt: ik geloof niet dat in de Contrerimes één gedicht voorkomt dat ik niet minder zou vinden dan De Gevangene bv.; maar de zorg van Toulet voor zijn bundel geeft hem dat eigen cachet. Die afdeeling Bierviltjes was zoo gek, omdat het net een afdeeling gold waarin geen enkel café-gedicht voorkwam, geloof ik, of bijna geen - en waarom dat ‘onbelangrijke’ accentueeren? Enfin, ik ben blij dat je er zelf reeds zoo voor stond, zooals uit je andere brief blijkt, en ik verwacht nu heel veel van de definitieve keuze. Als je daarmee klaar bent, wil je hem mij misschien wel opsturen, ik ben er zeer benieuwd naar en (twee zien licht meer dan één) misschien wil ik er dan nog het een of ander bij hebben, dat door jou veroordeeld werd! - Ik ga straks naar die lunch en schrijf je nader. Delmas (van Arts et Métiers Graphiques) spreek ik vanavond. Maurice's verrukt-zijn over M.L.2428 is altijd weer: au fond kénnen die Vlamingen zoo weinig! - Dank voor wat je over me gaat afpraten met Schilt. Gisteravond was Méral hier met de Pia's, of ik Hellens nog zien zal, betwijfel ik nu. Van Sch. heeft Mirliton; ik zag het er liggen. Nu, later meer. Je
E.
Wij gaan morgenmiddag thee drinken bij de Buckl. Wrights.