E. du Perron
aan
J. Greshoff

Amsterdam, 20 maart 1930

Amsterdam, Donderdag.

Beste Jan,

Je bent een grappenmaker. 1o. Met te vragen waarom S. voor de politie verdacht zou kunnen zijn, terwijl hij toch de ‘benadeelde’ is. Kom, kom, een kleine denkoefening, zonder gevoelens à priori: Sherlock Holmes, die het kantoor binnenkomt, is niet, als jij of ik, een vriend van Sander. (Laat ik je op weg helpen: voor meneer Sherlock Holmes had zekere meneer du Perron de ‘benadeelde’ kunnen zijn.) - 2e. Over mijn leekenpraat; die juist dààrom zoo gezond is, misschien, omdat zij leekenpraat is. Zooals ik aan S. schreef: ‘Een leek kan op zichzelf nagaan, hoe sommige middeltjes pakken. (Vb: de dokter lacht om Abdijsiroop, maar de leek constateert dat hij altijd veel baat had bij dat drankje.) Het publiceeren van de portretten van Guïraldes in cowboy-costuum, het rondzenden van een circulaire aan de boekhandels waarin aan den boekhandelaar verteld wordt hoe mooi dat boek is, het rondzenden ook van commissie-exx. is alles behalve nutteloos. De menschen willen een boek zien; maar weinig menschen koopen een boek op bestelling. En de boekhandelaar moet erbij kunnen lullen.

In De Gids heb je wschl. genoten van de verzen van Maria van Royen983? Houd het nr. aan, dat is mooi genoeg; dan hoeft het niet meer in de bagage!

Over de kamers schrijf ik nader. Mijn moeder spreekt nu van 30 dezer teruggaan. Zij voelt zich zoo sterk dat ze vandaag haar eerste promenade is gaan maken - en taxi, s'entend.

Ja, het schijnt dat het stuk van Donker in het C.B. vrij gek is. Zelfs Van Wessem toonde zich er vies van. ‘Het C.B. wordt een zwijnenstal. Het conflict Greshoff-Donker zorgt daar voor de odeurtjes’.

Zooiets schrijft hij, meen ik. Ik kan me voorstellen dat je van het drukwerk kotst; kon je de heele rotzooi eens een jaar aan kant doen en je beminnelijke verzen schrijven, een pak Chromo's, die zelfs je tegenstander Kelk verteederen!

De griep is afnemende.

Marsman is werkelijk in sommige opzichten idioot. 1o. heeft hij een dirkerig-sofistisch stukje in de laatste Vr. Bl. gelegd over Mien Proost*. 2e. heeft Van Wessem mij voor dat orgaan een stuk gevraagd over Willink - waarop ik schoorvoetend was ingegaan, omdat ik tegenover Willink moeilijk anders kon. En nu heeft Marsman aangekondigd dat hij zich fel tegen de opname van zoo'n stuk verzetten zou, omdat hij W. als schilder een ‘rotvent’ en een ‘Robbers’ vindt (eeuwig vergelijkingskonijn), dat hij er bij aanname een portefeuille-kwestie van zou maken omdat onder zijn medeleiding, enz Ik heb V.W. een briefje geschreven hierover dat hij, hoop ik, ook aan Marsman vertoonen zal. Ik heb daarin o.a. mijn blijdschap uitgedrukt over het feit dat ik er tijdig aan herinnerd werd dat ik met de Vr. Bl, zoolang die felle jonge vitalist in de redactie troonde, liever niets te maken heb. - Ik snak er overigens naar dien meneer weer wat op zijn bleeke waffel te slaan. Maar ik heb zoo'n idee dat hij den strijd liefst vermijdt. In zijn stukje over Mien Proost heeft hij het over de ‘filisters’ van D.G.W., maar zóó dat ik er geen aanstoot aan nemen kan; was hij blakende van strijdlust geweest, dan had hij mij er meteen bij genomen. Maar tegenover mij doet hij dan zoo'n beetje Janiaansch superieur, zoo net als hij doet wanneer hij in den stijl van De Afspraak een Penthesileiaatje984 piest. Ik zei tegen hem, toen in dat café, toen hij beweerde dat hij altijd verlangd had mij te ontmoeten: ‘Dat kunnen wij nog dikwijls, meneer Marsman, in vele periodieken’ - waarop hij Janiaansch wegkeek en voor zich uit prevelde: ‘God, dat vind ik nu juist zoo vervelend.’ Precies zooals Jany het zou hebben gezegd!

Ik geloof dat Sander alleen maar winnen kan bij de ruil Minne (proza) voor Donker (idem). Als het poëzie was geweest, was het nog nèt evenzoo! - Ik kan Sander ook, als hij zulks wenscht, een groote parodie - een soort kleine roman, groot verhaal - bezorgen van Paul v. Ostaijen: de bende van de stronk (=romp) - een soort feuilleton-verhaal met als achtergrond een soort verneukerij van Mgr. Mercier.985 Ik heb het niet gelezen, maar het moet zéér boeiend zijn. Wil ik Burssens eens vragen het jou te sturen? Maar het zal wel een biz. of too beslaan.

- Heb je Bill gelezen en Virginia's dood (of zooiets, in de laatste Erts) en het schoolopstel over het Avontuur, getiteld Campo? Dàt stamt nu eigenlijk in rechte lijn van Robbers af. Je vergelijkt daar Nutteloos Verzet met De Vijf Vingers, wat een beetje onbillijk zou kunnen worden genoemd, maar ik geloof en heb het gevoel dat ik ‘globaal genomen’ als prozaschrijver Marsman een keer of vijf uitkak. Excusez du peu.

Houd je taai in den maalstroom van het drukwerk en tot nader. Hart. gr. aan Aty en de zeuns.

De 5 van je Ed.

Is die Uyldert werkelijk een klòòt, dat hij loflitanieën schrijft op de 5 vingers met verhaaltjes dat het publiek Marsman ‘mystisch’ lezen moet - terwijl hij over Slau schrijft zooals hij dat deed. En dit alles uitsluitend omdat, van alle jongeren, Marsman ééns in de onfeilbare Beweging heeft gestaan! Ik zou zoo'n reuzen-Idioot kunnen trappen; en dat stuk van jou indertijd was (quoi qu'en dise W. Kr.) eigenlijk nog tienmaal te fatsoenlijk voor dièn drek-vent!

983Van haar waren in De gids van maart 1930 vier gedichten afgedrukt uit een te verschijnen bundel De afstand.
*haar kunne
984Penthesileia heet het prozagedicht uit 1926 waarvan sprake is tegen het eind van brief 448.
985In 1919 was Van Ostaijen wegens smaadjegens de anti-Vlaamsgezinde kardinaal Mercier, toen aartsbisschop van België, tot gevangenisstraf veroordeeld.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie