E. du Perron
aan
N.A. Donkersloot
Gistoux, 31 mei 1929
Gistoux, 31.5.29.
Beste Donker,
Veel dank voor de teruggezonden hfdstn. (2-5). Waar is hfdst. 1 gebleven?-zend me dat ook nog terug, bij gelegenheid,-haast is er niet bij, je kunt er mee wachten tot je de rest ontvangen hebt. Ik ben er zéker van dat hfdst. 6-8 beter zijn dan wat je tot dusver kreeg (hfdst 1. niet meegerekend); later zal ik je het ‘mysterie’ verklaren; nu nog niet omdat ik juist je onbevooroordeelde kijk wensch. Wat je er tot dusver over gezegd hebt, lijkt mij juist (moet ik zeggen: helaas?) Mijn manier van schrijven is haastig en slordig, maar daarvoor heb ik je gewaarschuwd. Ik heb veel gehad aan je aanteekeningen en verreweg de meeste van de onderlijnde zinnetjes verbeterd. Inderdaad: ik zit nu zóólang in deze ‘Fransche contrijen’ dat ik soms bepaald in het Fransch denk!
De kinderachtigheid van R. Godius hoort zoo, in deze gedeelten tenminste; het is dus geen fout als je hem beter vindt in Spanje; ook in het vervolg zal het, hoop ik, beter gaan. Maar hij is natuurlijk, ten slotte, ‘vervalscht romantisch’ (uitstekende term!) (Als je dit boek later ooit bespreekt, houd die uitdrukking voor hem aan.)-Kortom, je hebt over het boek-as far as it goes-gezegd wat ervan te zeggen was en ook de zwakheden ervan heel goed aangegeven. Maar een zekere haastigheid* en een zekere droogheid (wat jij ‘saai noteeren’ noemt) zijn voor mij gewenscht. - Bovendien is het mij onmogelijk het geheel om te werken. Neen, zóó moet het maar de wereld in,-ook een weidsche term,-al zou het beroerd zijn. Ik moet dan maar zien op te halen met een volgend boek, of een volgend deel. - Ik ge loof op het oogenblik niet dat ik het uitgeef als De Onzekeren (groote compositie!) Maar mijn stemmingen wisselen, en hangen trou wens zooveel af van mijn levens-omstandigheden. Als de boel mij verveelt, scheid ik er dadelijk mee uit, een roman schrijven bijwijze van taak zou voor mij op een catastrophe uitdraaien. Ik vrees dat ik ook van jou (de Marsman-Kuitenbrouwer-visie daargelaten) nog vele verwijten zal oploopen in ons verder literair leven, de vraag is alleen maar in laatste instantie: ‘Vind je het ensemble de moeite waard?’
Als ik de drukproeven krijg van Nutteloos Verzet zal ik ze je op-zenden; laat daar dan ook weer het schoolmeesterspotlood overheen gaan. Tenminste, als je het niet te vervelend vindt, zeg mij dit eerlijk.
Wat denk je van den titel: Een Mannetje Alleen621 voor deze Reinald Godius-historie?-eerste boek of dito deel.
(Eigenlijk zou ik misschien het beste doen met het ding weg te leggen en over tien jaar het tweede deel ervan te schrijven, n.l. deel I: R.G. van 22-32 jaar; deel II: R.G. van 32-42 jaar!)
Ingesloten de bespr. terug. In mijn vorigen brief zond ik je twee besprekingen terug, méér had ik niet ontvangen. De eerste maal zond je mij één stukje, de tweede maal twee; nu weer twee. Ik heb in al je enveloppen gekeken en vind er niets. Weet je zeker dat je die bespr. niet naar iemand anders hebt gezonden?-Neen, ik lees (en zie zelfs) nooit De Vrije Bladen. Zend me eens een paar nrs. als je wilt.
Het kiekje, dat grappig is, breng ik morgen in Br. bij Greshoff. Heb je van hem al een nieuwe recensie opgekregen?* Hierbij nog een photootje van mij, dat juist tusschen mijn papieren scharrelt; alweer met een hoed op, en toch ben ik niet kaal. Jou zie ik liever zonder hoed, je voorhoofd en haarinplanting doen aan die van Van Schendel denken. Ik heb V.S. een paar maanden geleden in Brussel ontmoet,622 hij is mij in zijn gesprekken over ‘kunst’ wat tegengevallen. Van den eenigen man die in zijn tijd in Holland wat te vertellen heeft gehad, verdraagt men niet goed dat hij aan een kunstwerk een paar bepaalde, wat bekrompen voorwaarden stelt. Als iemand me vertelt dat Stendhal geen kunstenaar is, maar Julien Green wel, geef ik hem desnoods gelijk, maar hoef ik verder niet met hem te praten. (Niet dat V.S. zich uitgesproken heeft over Stendhal, maar het principe was ongeveer hetzelfde.)
Principen in de kunst(nijverheid) zijn voor mij soms absoluut noodig, soms absoluut onuitstaanbaar. Ik ontving vanmorgen een brief van Gaston Burssens, waarin opeens stond: ‘het in de lyriek niet te verdedigen individualisme’... Ik krijg dan lust te lachen en den verkondiger van zoo'n theorie vriendelijk op den schouder te kloppen, en dan, vooral zonder ièts te zeggen, hem te laten staan.
Ik moet dat Tropenwee van Van Booven dan toch eens lezen, als het zoo goed is. De man zelf is me nogal sympathiek, ook dat hij Couperus er weer ‘in’ tracht te brengen.623 Kan je in Juli, als je naar Zwitserland terugreist, niet een paar dagen in Gistoux komen? Het zou je reis een beetje breken en ik zou je dan in Brussel met de auto van den trein komen halen. (In ieder geval: think of it!) Een ander grapje: mijn vriend Willink zou graag een groote compositie maken met eenige Hollandsche jongeren erop, hij heeft mij gevraagd wie ik hem daarvoor aanraadde (behalve mijn eigen nobele zelf) en ik heb hem opgegeven: Marsman, Slauerhoff, jou, Den Doolaard, Theun de Vries en misschien Scholte.* Zie jij andere menschen die er misschien méér voor in aanmerking komen? Van de Jong-Katholieken moet hij anders later maar een apart schilderijtje maken, met die achter brillen schuilgaande onanisten-smoelen wensch ik zelfs in verf niet te verkeeren. Dat schilderij zou trouwens een speciale kleur vereischen... Engelman, Kuitenbrouwer, de Brunings (al is er dan één van dood), kan je je iets onaangenamers indenken?624 Ik verbeeld me heusch geen oogenblik dat wij mooie jongens zijn, mais on a tout de même plus de physionomie que ça! Alleen Helman-Lichtveld maakt een prettige uitzondering; hoe komt die jongen daar verdwaald?625
Om van de compositie niet al te zeer een deftige groep te maken, à la De Staalmeesters of zoo, had W. gedacht een half-ontkleede vrouw: een Muze? of half-gekleede dito bij ons (vóór, achter, naast ons?) op te stellen. Op het jong-katholieke schilderij zou zooiets natuurlijk niet mogen voorkomen. Eerder, ergens in de lucht zwevend, een wat uitgerekte phallus, met vijf krampachtige vingers erom, en de olie-desgewenscht-uit dezelve druppelende op de bleeke hoofden.... (Van ‘dialoog’ gesproken, hoe vind je dien stouten Engelman die tegen dames toespraakjes houdt in den trant van: ‘Met ù als Annabel Lee zou ik het kingdom by the sea direct willen in-gaan!’626 Wat zou hij wel gezegd hebben als de literatuur hem daar niet te hulp was gekomen?)
Ik ben benieuwd naar Nijhoff's oordeel over de Zwarte Pieten. Houd me daarvan op de hoogte. Of krijg ik misschien, vóór ik het goed weet, opeens een overdruk uit De Gids toegestuurd?-Ik vind het beroerd dat je die eerste novelle opgeeft.
Tot zoover. Met hartelijke groeten, steeds je
EdP.
P.S. - Willink die met de literatuur overhoop ligt en een slecht geheugen heeft voor namen, noemt jou, met het vriendelijkste gezicht: Ko Donker.627