E. du Perron
aan
N.A. Donkersloot

Gistoux, 23 mei 1929

Gistoux, 23.5.29.

Beste Donker,

Snel een antwoord op je laatste schrijven, en voor dit keer draai ik het zaakje om en begin met op het postscriptum te antwoorden. - Voor rijden zonder licht komt men niet voor een rechter van instructie, die voor intellectueel onderzoeker fungeert, maar voor een meer laag-bij-den-grondschen politiecommissaris, meen ik. Ik ben er niet zeker van, hebbende het zaakje wel eens aan de hand gehad, maar zijnde nooit ervoor opgebracht. Ik ben twee maal voor den heer rechter geweest daarentegen, eens in Indië, als getuige à charge in een oplichtingszaak, tegen een bizonder sympathieke (en beroemde) oplichtster, Marietje van Oord, die gedurende mijn verklaringen: ik was toen even 20, mij met vurige blikken van terzijde opnam onder het uiten van gesmoorde kreten als: ‘Zóó'n leugenaar!’-‘Hoe kàn men zoo liegen!’-‘Foei, mijnheer! u, zoo jong nog!’ enz. (Dat was dus in Indië.)-De tweede keer hier in België, nog heel kort geleden, bijna als beschuldigde in een zaak van pornographische luxe-edities, in Parijs verspreid door twee vrienden van mij, die mijn naam en adres hadden opgegeven, in de vaste overtuiging dat de affaire nooit in België zou worden overgebracht. Dit was veel spannender, omdat men mij direct voor den uitgever van die boekjes hield en omdat ik aan den anderen kant mijn vrienden niet wilde noemen, en dus met een stalen gezicht moest zitten vertellen dat ik nièts van die zaakjes afwist, dat het heel sympathieke jongens waren, enz. - Daaraan was voorafgegaan een volledige ‘overval’ op Gistoux (ik zat toen in Brussel) door het heele parket van Nivelles (procureur des konings, rechter van instructie en griffier) plus drie maréchaussées of dergelijken, enfin, kerels in uniform. Zij hebben mijn koffers opgengebroken en mijn heele bibliotheek onderste-boven gehaald, mijn heele correspondentie doorgekeken, enz!-en den volgenden dag had ik in Brussel twee rechercheurs thuis die dààr-maar met meer égards, vanwege mijn aanwezigheid-aan het snuffelen zijn gegaan. Hier in Gistoux dacht men niet anders of ik was in de ‘faux d'Utrecht’609 betrokken. Je kunt je voorstellen met welke gevoelens van razernij ik naar Nivelles ben gegaan om aan den oproep van dien heer rechter te voldoen. Het idiootste van alles was dat hij een paar brieven van mijn vriend Fr. Hellens had meegepakt, om mij te ‘bewijzen’ dat ik in ieder geval mij wel met ‘edities’ bezighield (Hellens doelde op de Cahiers v/e Lezer of zooiets). Het was absurd, ergerlijk en hopeloos belachelijk: die vlaag van kuischheid die zich van dien rechter, dien griffier en mijzelf scheen te hebben meester gemaakt! Het mooiste is dat ik inderdaad een considerabele verzameling erotieken heb, maar ik was gewaarschuwd en had die dingen zoowat drie maanden tevoren in veiligheid gebracht. - Zooals de zaken nu stonden, heb ik meteen een klacht bij den Nederlandschen gezant ingediend en door mijn advocaat bij het parket van Nivelles doen protesteeren: en het schijnt dat de procureur du roi van dat stadje een erg lang gezicht had na zijn mislukte expeditie. Stel je voor dat uit de kelders van Gistoux eenige duizenden exemplaren smeerlapperij waren opgehaald! de man was minstens minister geworden. Terwijl hij nu wschl. een schrobbeering gaat ontvangen van het Parquet Général van Brussel, en door iedereen voor een oude zaadzak wordt aangezien.

O, er is een geweldige vague de pudeur in België, en zelfs de pornographie van Flaubert's Tentation de Saint-Antoine is in de Kamer ter sprake gebracht. Ik zal er over een tijdje nog wel een gezellig artikel over publiceeren in het een of andere Belgische blad610-maar eerst als het onderzoek in Parijs afgeloopen zal zijn.

Schrijf mij hier niet over of in bedekte termen; er is nog altijd een kleine kans dat ik een tweede bezoek van die kuischheids-wellustelingen ontvang.

-Dit afgedaan zijnde: veel dank voor het artikel waarvan je mij hebt bevrijd. Ik vroeg Greshoff ook nog wat anders voor je te vinden. Alleen: de betaling van die Strengholt-associatie laat wat te wenschen over. Zooals ik je al schreef: iedereen klaagt er op het oogenblik over. - Ik ben met dat al nu meer dan benieuwd naar je artikel.

Over doctorstitels gesproken: ik heb in Brussel een neefje611 van op het oogenblik 22 jaar die zich groen en bleek werkt om Belgisch doctor in de letteren te worden-de man weet dus over misschien 5 of 6 jaar ongeveer de helft van wat jij nu weet-en die in den familiekring niet genoeg zijn verachting kan uitdrukken over mijn schrijverij en zijn verontwaardiging over de aanmatiging waarmee ik mij ‘littérateur’ laat noemen (volgens hem). Ik spreek en zie het mannetje nooit, maar als het er eens van komt, denk ik dat ik hem aan zijn oortjes zal trekken of zoo-zóó ben ik overtuigd dat er met woorden absoluut nièts te doen is, tegenover een dergelijke voorbeschikking tot verstoptheid, van huis uit. Die mijnheer A.J. de Jong zal een dergelijke jeugd hebben gehad.

Laat me spoedig meer hooren van dat verhaal.612 Het oordeel van den heer Nijhoff kan anders misschien ook verrassingen voor je bevatten. Wschl. krijg je een lang en curieus prozawerk van ZEd. met aanwijzingen voor in te lasschen scènes, te schrappen alinea's en uit te werpen of te vervangen personage's. Die mijnheer Nijhoff heeft n.l. een zéér consciencieuze opvatting van zijn taak als revue-directeur, voor zoover mij bekend. Maar je kent hem wellicht tien maal beter.

Ik lees erg moeilijk Duitsch en kan het meteen niet lezen als het in Gothische letters gedrukt is. Van een heer Mann (maar welke is het?) las ik een lullig, gevoelig-hysterisch verhaal, dat in Fr. vertaling heette: La Mort à Venise.613 Iets dat door een oude juffrouw kon zijn geschreven, wat de stemmingen betreft: overigens vaag pederastisch en met cholera aan het eind, maar die zonder ontlasting scheen te zijn, een idealistische cholera, waaraan men in dat boek stierf als aan een wat àl te rijpe Sehnsucht. - Van dien mijnheer Mann wil ik bepaald niets meer lezen. - Wat Remarque betreft, ik ben er zeker van dat het heel goed is, maar ik raak geen boek meer aan, behoorend tot de oorlogsliteratuur. Het is als met de sociaal-democratie van Henriëtte Roland-Holst: ik kàn daar niet tegen; ik gelóóf het, met oogen en ooren dicht. Oorlog is HEEL afgrijselijk, en stank en armoê ook;-passons!

Je zult het boekje van Tinan614 in een ander licht zien als je de twee andere deeltjes van hem hebt doorgekeken. Ik zal zien ze voor je te krijgen; want alles is wel ‘jeugdwerk’, maar het eerste boekje toch wel extra.

Tot nader. De hand van steeds je

EdP.

609De publicatie in het Utrechts Dagblad (1926) van vervalste documenten m.b.t. het beheer van de Nederlands-Belgische waterwegen.
610Dit is niet gebeurd.
611Jean de Sturler.
612‘De Zwarte Pieten’ genaamd, aan het eind van brief 296.
613Thomas Mann, Der Tod in Venedig (1913).
614Un document sur l'impuissance d'aimer.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie