|
E. du Perron aan A.C. Willink
Brussel, 28 december 1927
Brussel, 28.12.27.
Beste Willink,
De kou is een beetje verminderd, maar overigens is het toch nog merkwaardig vies weer. Ik ben twee drie keer uit kunnen gaan en met natte voeten thuisgekomen. Nog zoo'n beschikking van niks, zoo'n winter! Is Miesje beter en zijn de liezen geslonken? In ieder geval, om je op te vroolijken zend ik je de vrucht van mijn winteruren. Ik moest nog altijd een paar erotische gedichten schrijven voor Kontakten.275 Hier zijn ze dan (en het boekje is klaar):
Sofie, zal dus je kut steeds onbespoten blijven
Behoor je naar den geest tot de uitgedroogde wijven
Die smullen van oud brood?
Een vrouw als jij zoo schoon, met zulke ferme borsten,
En kieze vrijelijk uit de allergrootste worsten
Een ieder die je ziet voelt ras zijn pik verstijven
Zal 't knopje van je kut nooit meer in pielvocht drijven
Het is niet goed, Sofie, te kniezen om een kerel,
En je arme kittelaar te bergen als een perel
Een kittelaar verlangt dat men hem poetse en schure,
Maar met een warmen lul, opdat hij niet verzure,
Kaars-recht en hard als steen.
Ay steenhard, maar toch zacht, want als de zachtste zijde,
Fluweel-zacht is zijn hoofd.
Je zoudt eens zien, Sofie, hoe je van vreugde schreide
Werd weer je kut gekloofd.
Een dronken bruiloftszang zou in je boezem schallen
Wreef men je kittelaar weer,
En minziek greep je hand de kostelijke ballen
Je hoofd werd rood als wijn, je wangen zouden gloeien,
En opener de snee waarin het smeer zou vloeien
Bij 't klimmend harder gaan.
Kreeg ik je kut, Sofie, ik zweer je ik zou haar smeren
En vóór de dageraad opnieuw zes groote keeren
Ha! zoo een ganschen nacht elkander te beworstlen,
Mijn dolk diep in je schoot,
Wijl je behaarde wond mijn blooten dolk zou borstlen
Steeds schooner zou je ontwake' en hechter zouden kleven
En uit mijn golven steeg je tot het nieuwe leven
Sofie! Sofie! maak haast, verlaat de grauwe zonde!
Gebied mijn dolk te bore' een nieuwe, frissche wonde
Door 't welig tierend haar!
Want welbeschouwd, kan 't zijn, Sofie, dat de oude lippen
Niet gansch zijn saamgegroeid?
Als 't waar is dat zoo lang geen duimpje zelfs mocht glippen
In 't gat zoo schaars-besproeid.
Het is een troostloos dal, een oord van booze droomen
Waar door 't verstopt kanaal soms klagelijk komt stroomen
Een heel klein straaltje pis.
Een gansch verlaten kut is meer nog uit den Booze
Al stierf de kapitein, heeft geen van de matrozen
Vervloekt de huichlarij die meent te mogen schutten
Die maakt dat zooveel schimmel bloeit op zooveel kutten
Sofie, je schudt het hoofd, maar wil nog even hooren
Dit is de grootste ramp een schoone vrouw beschoren:
Je ziet, het geheel is niet van zekere grootheid ontbloot! Het is trouwens geschreven in de maat van de beroemde ‘Consolation à M. Du Périer sur la mort de sa fille’, van Malherbe. Zonder dat mijn verzen een oogenblik de vergelijking met het origineel zouden kunnen doorstaan, is er toch iets van de plechtigheid van toon in overgewaaid. Je moet natuurlijk, als je mijn poëem op een familieavondje zou willen voorlezen, de verzen goed scandeeren. Anders gaat veel van de schoonheid van het ensemble verloren.
Goed; hier volgt een ander dingetje in een hupscher maat. Het heeft trouwens ook al een veel minder nobel opschrift:
[Maar ik zet het liefst op de volgende blz. voor de meerdere fraaiheid van compositie:]
Liedje voor een oude hoer
Want slechts in jouw armen
't Is niets, want je prammen,
Maar wat mij doet branden
Als mijn pijl mag trillen
Zonder overdrijving mag gezegd worden dat dit van een veel minder hooge inspiratie getuigt. Ik zou je zelfs willen afraden dit vers voor te dragen op den familieavond. Het moet bovendien hier en daar nog wat worden verbeterd. - Daarentegen, is volgens mij, van een zeer verfijnde toon weer, de volgende in rondeelvorm gehouden toespraak tot de een of andere voorname Haagsche dame (ik denk aan die nicht die op 40 jaar is getrouwd met een weduwnaar van in de 50 en van wie ik nog steeds niet zeker weet of ze wel haar maagdom verloren heeft.) Daar gaat-i; luister!
Rondeel voor Jehanne
Een lui, mevrouw, had u sinds lang doorstoken
Spraakt gij niet steeds van 't stikkende berouw
Dat zwart boven der minne vlam zou smoken
En van uw heer, dat beeld van huwlijkstrouw
Dat zelfs in bed steeds houdt zijn broek geloken.
Het blijft de fraaiste hulde aan iedre vrouw:
Al heeft uw heer nooit bij u ingebroken,
De zaak is klaar en hoeft niet lang besproken,
Het is: een heer zoo sloom en vroom en lauw:
Zoek geen poëtische pretenties achter dit maaksel van mijn bevroren handen waarvan het generaal-opschrift luidt: ‘NAAR OUD GEBRUIK’. Moge het je éven hebben kunnen vermaken - ik heb niet verwacht dat het je van geestdrift zou doen brullen of op andere wijze in lichte-laaie zetten! Je zou me tòch een zeer groot plezier doen als je er het een of ander succesje - hoe huiselijk en klein ook - mee zou kunnen bereiken: bijv. als Miesje er met niet al te veel mishagen naar zou luisteren of als je moeder in den een of anderen regel een souvenir zou hervinden uit haar kinderjaren. - In afwachting van je lof of blaam blijf ik als steeds
je zeer toegewijde EduPerron
VEEL JAARSWENSCHEN.
275Vermoedelijk is dit de titel van een geplande publicatie van DP's erotische poëzie. Het boekje is echter nooit gedrukt.
|
|