E. du Perron
aan
A.C. Willink
Brussel, 23 december 1927
Brussel, 23.12.27.
Beste Willink,
Stols heeft de vlucht genomen naar Holland, en hoogstwschl. zie ik hem tegen 5 of 6 Januari eerst terug. Ik verkeer dus geheel in jouw omstandigheden van afwachten maar. Greshoff is ook naar Holland. En verder gaan heden de IJzeren Vlinders verzonden. Als ik meer geld had gehad had ik Blijstra gisteravond getelegrapheerd. - Het omslag is niet erg mooi, maar de rest is zeer net, de teekening niet het minst.
Ik heb met deze kou voortdurend gevangen gezeten, - kan je dus niets vertellen. De verhalen van Tchekov zijn na aandachtige lezing door mij gekozen: je zou, dacht ik, ze wel erg aardig kunnen vinden.271 - Ik ontving vanmorgen een voorstel van Bl. tot het inrichten van een rubriek in het tijdschrift in het genre van de Marginalia van de Vr. Bladen (die ik niet ken), enfin, een soort ‘opmerkingen in 3 regels’. Ik heb er niets tegen, wil hem dit zeggen; ik zal er Van Ostaijen bij gelegenheid over schrijven: ik geloof dat hij ook sedert lang voor zooiets voelde.
Het sonnet dat Stols mij voor de rijmprent gevraagd heeft, is geschreven en heeft zelfs het voordeel, misschien, van bij verkoudheid geschreven te zijn. Het moet, zei Stols, bij den burger in de gang worden opgehangen en zoo zoetjes aan door ‘denzelve’ van buiten worden geleerd.
Hierbij dus vast de tekst.
Zie of het je voldoende voor een ‘snede’ inspireert. En als je mij een plezier wilt doen, toe, vergeet de thee niet...
Ik weet met-dat-al nog heelemaal niet of Stols er wel tevreden over is. Misschien moet ik het wel overmaken??
Enfin, houd je goed, verzorg de vrouw en je gezwollen liezen en geloof aan de ‘koesterende’ gevoelens van je vriend den sonnetschrijver,
EdP.