[p. 1207]

De versmade Dichter

 
Een vrouw, wier bleeke lippen mij
 
verlokt hebben tot razernij;
 
ovaal gelaat, een smalle vlam
 
van licht dat uit de oogen kwam
 
en mij vernederde en sloeg,
 
tot ik om een ontfermen vroeg,
 
dat zij mij immer zou onthouden -
 
 
 
en ik heb langs den grond gekropen,
 
ik scheurde mijn geheimen open
 
en ik heb alles uitgezegd.
 
Zij heeft mij achteloos berecht -
 
daar zij mijn houding niet vertrouwde...!
 
 
 
De eenige die heilig branden
 
uitschreide aan haar koele handen,
 
de eenige die heeft beleden
 
een drift waarvan de eeuwigheden
 
doorhuiverd staan -
 
de eenige die slaaf en koning
 
kon wezen, dreef zij uit haar woning
 
met burgerlijk vermaan...!

M. Mok