[p. 1204]

Bui in het Kanaal

 
De zon een fusaïool van licht
 
In amethysten wolkenbank,
 
De kim van zware buien dicht,
 
Verworgt een doffe donderklank.
 
 
 
Het rhythmisch rillend golfgewemel
 
Doorschulpt een zeevlak van ophiet,
 
De violette onweershemel
 
Bevlaagt blank-adrig het nephriet.
 
 
 
De eb zuigt weg langs Michaëlsbergen,
 
Ontsnapt de horens van de draak:
 
De levensmoeden mogen sterven,
 
Voor 't wassend water hen bewaak'.
 
 
 
Sepia vlerken van twee visschers
 
Bezeilen rotskust in de lij,
 
Moderne nautische arithmanciërs
 
Jagen een groote boot voorbij.
 
 
 
Pardoens en stagen zijn het speeltuig,
 
De sylphenschaar striemt tonen voort,
 
En dissoneerend, luid en ruig,
 
Huilt dreigend hun septiemaccoord.

P. Verhoog