[p. 1185]
Zondeval
De hemel was van goud, van gloeiend goud.
Het witte schip met den smaragden steven,
De blanke pijp diep in het goud gedreven,
Kwam op mij aan. De man aan 't roer was oud.
Het volk aan boord was in het wit gekleed.
Zij hieven hoog hun handen, gouden handen.
Zij juichten luid en riepen om te landen.
De man aan 't roer bleef kalm en sprak: ik
weet.
Toen riepen luider, nog luider de mannen.
Zij trokken den roerganger weg van de brug
En grepen naar 't stuurstuk: zij wilden
landen.
Zij rukten 't schip op een klip dat het ramde.
De oude greep gloed wild weg van de lucht.
Vuur vlamde en het witte schip verbrandde.
G. van Gelder