[p. 264]

Het dode kindje Eric

I

 
Veel zorgen zongen, die geruisloos kwamen
 
tot vespertijd. Toen viel 't bewustzijn los
 
van dit verlies: zij noemden al uw namen,
 
die donsden als mijn voetstap op wat mos.
 
 
 
Misschien was zon voorbij de wolken uitgebleven
 
en daalde de avond onverwacht en snel;
 
dan zijn de wolken toch u tijdig nagedreven,
 
want sterren stonden over dat ontwaken ijl en hel.
 
 
 
Toen wilde moeder u nog zacht uw laken spreiden,
 
en vaders warme hand zocht nog uw koude hoofd:
 
uw stilte tot een wereld voelden ze verwijden
 
en toen is in hun hart die hoge vlam gedoofd.

Jan Vercammen

[p. 265]

II

 
U groeten allen, waar hun dagelikse leven
 
voorbijwart door uw enkle en zeekre tocht,
 
nochtans werd u maar luttel tijd gegeven,
 
en weinige ogen hebben uw gelaat gezocht.
 
 
 
Onze aarde heeft u trouw en licht genomen,
 
ons handen brachten traag haar eerste groet,
 
en over ons gebaar kwam door de naakte bomen
 
de draf van verre paarden hun zware arbeid tegemoet.
 
 
 
De delver keek ons na, hij waakte over ons scheiden
 
en wachtte rustig naast uw kleine ondiepe bed.
 
Hij heeft u toegedekt en over uw verbeiden
 
een grashoog kruisje, met een nummer op, gezet.

Jan Vercammen