[p. 263]

Liefdegedicht

Uw leven
 
iets vogelachtigs dat zich geeft
 
maar steeds ontsnapt en lokkend zweeft
 
door de gebieden van werklijkheid
 
en droom, zoodat geen oog meer scheidt
 
het licht der zon van het wonder licht
 
dat staat te glanzen achter uw gezicht,
 
het kraalt en danst op uw borst van sneeuw
 
als de bessen van den eglantier,
 
het lost uit elk gebaar een meeuw,
 
uit elke stap het slankste dier,
 
het staat in het verrukkelijkste ter wereld:
 
in de fiere sprong van uw jukbeen
 
gebogen en welft even edel
 
de koepels van buik en schedel,
 
het vlamt door de handen, zwelt
 
in de heup waar mijn hand aan smelt
 
en het verdroomt in het struweel
 
der haren, op de matte keel
 
en over de teêrblauwe schalen
 
der oogleên, - maar bij 't aanhalen
 
der schouders en der goddelijke armen
 
staat het in uw oogen dieper, ach,
 
dan ik ooit in u dalen mag.

René Verbeeck