[p. 108]

Wankelmoed

 
Ik geef mij, dood, u reeds gewonnen.
 
Eens droomde ik dat mij openbrak
 
de vreugde buiten dag en dak,
 
maar atijd nog bleef ik bezonnen.
 
Ik heb te hoog mijn lied gestemd,
 
want reeds was elke vreugd getemd
 
nog vóór de zang begonnen.
 
 
 
Ik kan niet meer, ik geef mij over.
 
Ik heb verlangd naar wild verdriet,
 
ik schreide er om, het kwam mij niet.
 
En gij, o lied, o smartbelover,
 
de diepste smart hebt gij gekeerd
 
tot dooven klank die niet bezeert,
 
tot ijdel leedgetoover.
 
 
 
Ik zeg vaarwel, het leven duistert.
 
Mijn hoogmoed wordt gelatenheid,
 
ik maak mij op den dag bereid
 
dat van de laatste ster ontluisterd,
 
de grond mij woonst en hemel wordt,
 
en broederschap die mij omgordt,
 
en lied waar niemand meer naar luistert.

Herreman