[p. 618]
Vrouwendienst
Moet ik gelooven, macht'loos tegen 't
smalen,
Dat mijn ontboden tocht een ander doel had,
Dat 'k nood'loos in dat nieuw, dwingend gevoel
zat
Te ijv'ren voor haar familieverhalen?
Onterving, verraad, en vloek en vervolging
Glansden in harer oogen vreemden luister,
Zooals een mythenkoepel aan zijn zold'ring
Verminkte torsen toont in het halfduister.
En 'k voelde me bouwmeester in haar stelsel!
De loodlijn hief ik heilig in het welfsel,
Gespannen gaf ik jongen werkers last!
Nu tril ik hier bij 't spottend lied der
straten:
‘Als hij werden zoovélen toegelaten
Bij haar verkapte wellusten te gast.’
S. Vestdijk