[p. 404]

De Balling

 
Zijn dagen verstreken onbewogen.
 
Welstand en lenigende streeling
 
der zinnen spiegelden berusting.
 
Hij geloofde den logen.
 
 
 
Maar eens leek hem - uitbrekend plots
 
zoo ongeremd als giftig zweer -
 
slechts leven nog (zijn werklijk leven)
 
wat niet meer was;
 
niets meer dan ver verleden,
 
licht, onbereikbaar, zonder keer.
 
 
 
Sindsdien vrat diep in hem het zeer.
 
Niets stilde hem.
 
Zijn denken cirkelde om leegten.
 
Zijn hof werd dor;
 
rondom: een grauw, kil meer.

F.C. Terborgh