[p. 253]

Hangmat

 
De diepste weelde is niet dood-te-zijn,
 
of 't volle leven sidderend te bestreelen,
 
maar, moe genoeg van doorgedragen zinnepijn,
 
een tragen verren glimlach met den dood te deelen.
 
 
 
Dan ruischen alle vreugden door ons vloeiend bloed,
 
van de eerste naakte vrouwenborst, die zwol in jonge handen,
 
de lauwe rust, een nanoen, onder zonnehoed,
 
tot het grootste heimwee, 's avonds, naar de verre landen.
 
 
 
Wij weten 't al: voorbije of naaste oneindigheid,
 
en drijven op een vrede van klare vizioenen,
 
er is niets uit, geen aanvang ook van nieuwen tijd,
 
wij zijn juist mensch genoeg om 't ijle reeds te zoenen.

Karel Jonckheere