[p. 234]

Scherzo

 
De dood stel ik mij voor als lieve tante Lize,
 
Eens word ik ziek, heel ziek, en krijg een hooge koorts.
 
Dan ben ik nog wel sterk en spuug op de verpleegsters,
 
Maar in het einde word ik zwak, heel zwak.
 
Dan komt mijn groote, sterke tante Lize,
 
- Zij is reeds jaren dood en breit in eeuwigheid -,
 
Die neemt mij in haar breede, forsche armen,
 
('k Voel weer markant haar boezem drukken
 
Gezwollen van een vruchteloos leven),
 
En draagt mij naar een verre kamer
 
Waar koekoeksklok zeurt en een ketel raast.
 
Ik kan mij dan niet meer verweren,
 
Het werd uw tijd, mijn lieve tante Lize,
 
Gij overwon ten laatste die u schopte als kind...
 
Dus zit ik daar, kan mij niet meer bewegen,
 
Denk ook niet meer, in kussens; en mijn tante Lize
 
Zit langzaam tegenover mij te breien,
 
Zij zegt geen woord, ik hoor haar pennen tikken.
 
O, dood, o lieve tante Lize,
 
Soms als het tienen slaat krijg ik wat pap.

R. van Aart