[Derde jaargang, No. 3]
Nederland
‘Das Unbewusste Europa’
Das in der Seele des primitiven Europäers lodernde Nationalfeuer, an dem sich Millionen wärmen, an dem sie ihre seelischen Kinderkrankheiten auskurieren, ist der Rest des alten Totemismus.
Fedor Vergin
Den Haag, 15 Febr. Het aantal teekenen, die ons doen walgen, neemt met den dag toe. Men behoeft geen afzonderlijke lijsten meer aan te leggen van ‘gebeurtenissen van de maand’; het onwelriekende materiaal stroomt u van de objectieve krantenpagina's regelmatig toe. In Mannheim huwt een gravin met een Jood, hetgeen door de gansche stad Mannheim, bittertafel en S.A. inbegrepen, als een smaad voor het gansche Duitsche volk wordt beschouwd. Ik bewonder die gravin. In Parijs laat een zekere heer Frot op het volk schieten om zijn politieke carrière te dekken. Ik ruik dien heer Frot (men moet de t uitspreken). In Den Haag houdt de Duitsche philosoof Görland een rede, waarin hij verkondigt, dat het nationaal-socialisme de ‘verachte eeuwigheidswaarden’ wil herstellen; beweging onder de Nederlandsche philosophen (onbegrijpelijk, dat zij alleen maar bewogen); dan (krantenverslag) ‘heeft de voorzitter weer een reddend woord gevonden door een beroep te doen op Spinoza om alle verschijnselen sub specie aeternitatis te zien’. Ik zie de beweging ‘abflauen’ en prof. Görland sub specie etc. in een taxi stappen. In Rotterdam onthult de N.S.B.-slager Roelofsen een compleet en gestempeld varken, ter illustratie van de nieuwe politieke zeden. Ik zou het varken hebben willen filmen met een close-up van den heer Roelofsen er mat doorheen schemerend. In Amsterdam neemt de justitie Heinz Liepmann gevangen, omdat hij in zijn roman Das Vaterland iemand laat spreken over de ‘Osthilfe’, waarbij het landgoed van den heer Hindenburg niet onaanzienlijk zou zijn geïnteresseerd. Ik weet niets met zekerheid van die ‘Osthilfe’, maar sedert wanneer is de heer Hindenburg in Nederland taboe? Gaarne zou ik
van de justitie vernemen, of ik, als met cijfers wordt uitgemaakt, dat de heer Hindenburg zich heeft verrijkt ten koste van den staat en dat deze heer Hindenburg den heer Schleicher heeft laten vallen omdat hem zulks om privéredenen aangenamer was, hier in Nederland zou mogen zeggen, dat de heer Hindenburg een ‘uitstekenden kijk op geldzaken heeft’, zonder daarvoor wegens beleediging van een staatshoofd te worden opgepakt. Dat met name zou ik gaarne willen weten. En ook zou ik willen weten, of het waar is, dat bijna alle groote bladen in Nederland over het geval Liepmann hebben gezwegen, omdat Liepmann als communist bekend staat, hoewel het geval Liepmann met communisme niet meer van doen heeft dan de Wienerwals, die mijn buurman zoo juist op de radio ten beste geeft.
De Wienerwals van den dood. Er is maar één episode in dit gansche tafereel, waaraan iets heroïeks is te bespeuren; dat is de nederlaag der sociaaldemocraten in Oostenrijk. Ik geef iederen politieken gifzuiger in dienst van den heer Mussert aanstonds verlof mij voor socialist of communist uit te maken; het laat mij als argument even koud als het geëtaleerde varken van zijn collega Roelofsen. (Het zou mij, dit terzijde gezegd, niet eens verbazen, als het de Vara was, die mijn buurman bediende met dien vroolijken Wienerwals, terwijl de ‘partijgenooten’ beschoten worden door de burgers van de heeren Fey en Starhemberg; voor een goed verstaander mag dat genoeg zijn!) De socialisten van Weenen, die hun leven verkocht hebben voor een phrase, hebben die phrase uitgezocht, waarvoor men in dezen tijd het diepste respect moet hebben, omdat de grooten der aarde tegen haar zijn; zij hebben er de voorkeur aan gegeven, de eenige stad in Duitsch-Europa, waar men tenminste nog vrij ademen kon en gelooven tegen Wodan en de middeleeuwen in, te laten stukschieten, zooals men er de voorkeur aan zou geven zelf zijn boeken te verbranden eer men ze door de fatsoensrenaissancisten zag verbranden. Wij hooren den kleinen Dolfuss krokodillentranen weenen voor de microphoon (of misschien
zijn het echte tranen geweest, des te erger voor hem), terwijl den eersten rebellenaanvoerder de strop om den hals wordt gedaan; men biedt hem den ‘geestelijken bijstand’ en hij weigert, omdat hij ‘als socialist geleefd heeft en als socialist wil sterven’. Een phrase, precies even ‘goedkoop’, als men wil, als het varken van onzen heer Roelofsen den slager, maar precies zooveel heroïscher als de nuchtere dood heroïscher is dan het geïdealiseerde abattoir. De tranen van den kleinen Dolfuss leken langs de microphoon en terzelfder ure worden de goederen der sociaaldemocraten in beslag genomen. Dat klinkt al minder sentimenteel en wij herademen: dit liever dan radiotranen! Dat het ‘Karl-Marx-Hof’, dat rare vierkante gebouw met den verfoeilijken naam, in puin ligt, zal overigens iederen burgerman, die zich met De Telegraaf verheugd heeft over de triomfante heeren, die ook hier eindelijk het fatsoen herstelden, voldoening schenken.
En wonder boven wonder: de ‘waarheid omtrent Oostenrijk’ hoort men uit... Duitschland! Beter testimonium omtrent de zuiverheid van zekere ‘waarheden’ kan men zich al niet voorstellen! Maar wellicht is deze waarheidsdrift ook maar een quaestie van dagen of weken; nationaal-socialist en austro-fascist en Piet-Hein-fascist hebben ieder zoo hun eigen fatsoen, maar zij hooren bij elkaar; en of de een werkt met ‘koude pogroms’, de tweede met houwitsers en de derde met varkendemonstraties is een zaak van nationale nuance. Terwijl nuance, gelijk men weet, bij de broeders van dit geloof niet veel te beteekenen heeft.
De politiek van den dag mag qua talis een onwelriekend iets zijn: zelden stonk zij als in Februari 1934.
Menno ter Braak