[p. 193]
De deftige Disselaars
Ik weet hoe 't moet
dan wordt het goed
maar wat geeft het om het te weten?
De pummels op trijpen tronen
de lummels met kruinen en konen
de deftige disselaars,
die hebben hun lakense aars
van 't zitten nog niet versleten.
Die zitten gebukt om de bronnen
van 't Leven en spugen er kringetjes in,
wie pech heeft schiet er zijn pruim bij in,
wie 't verste fluimt heeft gewonnen.
Ze zaaien niet
en ze maaien niet
maar ze hebben een bezig dagje,
tot de wind om de bron waait,
in zijn waatren de zon laait,
dan spelen ze samen gezagje.
Ze doen van pang met hun rechter voet
ze doen van pang met hun linker voet
ze geven mekaar de hand,
wie opstaat verbeurt een pand,
en al wie met ze mee wil gaan
die moet hun manieren verstaan,
zo zijn de manieren van 't land.
[p. 194]
Ik weet hoe 't moet
dan wordt het goed
maar wat geeft het om het te weten?
De pummels op trijpen tronen
die zitten - God zal 't ze lonen! -
van 't pang doen en 't pang doen te zweten.
Ze zitten in 't rond om de klaterbron
- wie drinken wil moet naar de waterton -
ze hebben 't van 't pang doen zo druk, zo
druk,
ze wrijven van 't stampen hun broeken stuk,
ze wrijven hun lakense billen bloot,
Sla dood!
Jaap van Gelderen