[p. 40]

Panopticum

Regeneratie door deportatie

Voor den heer Henri van Booven beken ik een zwak te hebben, om meer dan één reden zelfs. Om zijn roman Tropenwee wel in de eerste plaats. Hier hadden we nu eens, bij alle literaire preoccupatie, een der weinige zakelijk doorleefde Hollandsche boeken, die een romantische sfeer konden suggereeren zonder romantische trucjes, zonder intrige of liefdesverwikkeling, zelfs zonder die dreigende-wolk-opden-achtergrond, die het slot van de bekende Congo-novelle van Joseph Conrad toch altijd nog ontsiert. Niets gebeurt er in dezen roman, en toch zijn wij voortdurend op mogelijke avonturen gespannen, tot op het allerlaatst, tot op de terugreis van de hoofdpersoon, wat wel een unicum mag heeten in een kunstvorm als den roman, die het zoozeer van het begin hebben moet. Nadien heeft de heer Van Booven niets van beteekenis meer geschreven: tweede motief voor mijn sympathie. Had men hem nog maar eens naar de Congo gestuurd, of dit keer naar Groenland, wie weet wat er te voorschijn gekomen was! Niet in staat te zijn om, in Holland woonachtig, buiten den prikkel van overzeesche gewesten, goede romans te produceeren, het mag op een eenzijdig receptieven aanleg wijzen, maar pleit toch ook voor iemands onbedorven eerlijkheid! - Tenslotte stal Henri van Booven mijn hart, door, ik meen in een interview, te verklaren, dat hij zich voor zijn schrijverschap geneerde, hij bedreef de literatuur met een slecht geweten, verzekerde hij. Nog meer steeg hij in mijn achting! Dit was een fijnzinnig, achteloos amateur, moest ik wel aannemen, met genoeg zelfironie om de relatieve waarde van het kunstenaarschap te doorzien; een avonturier, en in wezen misschien alleen maar een schrijver van intiem persoonlijke documenten en notaties, - hierin werd ik nog gestijfd door zijn inleiding tot Poe-vertalingen, - zij het ook onder het mom van iedere-twee-jaar-een-mislukte-roman. Bijna plaatste ik den heer Van Booven, zooals ik hem als ideaalbeeld gereconstrueerd had, op het voetstuk van een dier oude gecultiveerde Romeinsche senatoren, die in hun vrijen tijd betere dingetjes schreven dan welk vakman ook!

Helaas, ouder geworden heeft deze auteur kans gezien mijn illusies volslagen te vernietigen. Het boek over Couperus namelijk, dat hij onlangs deed verschijnen, is in lijnrechte tegenspraak met de toch zoo betrouwbare gegevens, die ik over hem verzameld had. Stel u voor: een biografie met den omvang van een echt wetenschappelijk handboek, waarvan reeds de inhoudsopgave voor de echtste Duitsche compilatiewerken niet onderdoet, pijnlijk chronologisch samengesteld uit veel wetenswaardigs natuurlijk, feiten en persoonlijke herinneringen en aanhalingen en literaire beschouwingen en tabellen en alles. Dat is de veelbelovende indruk, als u het doorbladert. Maar

[p. 41]

gaat u het lezen, dan vaart rilling op rilling u door de leden. Deze oppervlakkige, brokkelige journalistiek, doorspekt met deftige wendingen uit nog maar weinig gemoderniseerde patriciërshuizen, wordt in huiveringwekkendheid alleen geëvenaard door een ‘literaire’ schrijfwijze op andere plaatsen, die nu letterlijk geen bijzin, geen werkwoord, geen komma op zijn plaats kan laten, en die dan ook, in vereeniging met de twee andere kenmerken en met de vele nietszeggende bladzijden, blijkbaar alleen geschreven terwille van den beoogden omvang, onfeilbaar den indruk maakt van betere keukenmeidenschriftuur. Hier heeft men, inderdaad, niet den literator, die zich schaamt, maar die zich heel erg au sérieux neemt, zóó erg, dat hij zijn zorgvuldig bijeengegaarde gegevens vooral niet aan het normale Hollandsch toevertrouwen kan, doch den stijl meent te moeten imiteeren van de generatie der groote mannen, waarvan hij er juist een onder handen heeft. Waarom die persoonlijke herinneringen en indrukken niet verwerkt in een eenvoudig, kort essay, zooals toen over Poe? Waarom de persoonlijke bekentenis geschuwd en den vorm die daarbij past? Waarom zoo hoog grijpen? Waartoe Couperus, die bij al zijn grootheid toch in de allereerste plaats licht was en gratievol, te verpletteren tusschen zooveel bladzijden druks als een orchidee in een familiebijbel?

De Congo moet het antwoord geven! Ik stel voor om den heer Van Booven, tot straf voor dit ergerlijke wanproduct, bij de eerstvolgende gelegenheid weer naar dat barre oord uit te zenden. Want ik ben onredelijk: ik geloof nog steeds in hem. Komt hij dan al niet met een tweede Tropenwee terug, dan zal hij er toch zeker verleeren om nog eens in Holland voor literatuur-historicus te spelen.

 

S.V.