[p. 24]
Maan achter lommerrijke Boomen
Op welken disch
Die schotel opgedragen is,
Nooit zal ik 't weten.
Ik ben in keur
Van tafelloofwerk diep teleur-
Gesteld, vergeten
En uitgestooten,
In zijpriëelen afgesloten
Van and're gasten.
Waarmee ik speel?
Geen blanke boezem vol juweel:
Kruimels bij 't vasten...
Uit bladgezwatel,
Aanzwellend, zich verliezend, raad ik
De aanwezigheid
Eens gastheers, die,
Schoon hij mijn spook'ge wacht bespiedt,
Onzichtbaar blijft.
[p. 25]
Speelt hij mij parten?
Want vluchtig zwevend door het zwarte
Trillende loof
Glad zilver ging...
Daar groeit een drogherinnering
Tot wijngeloof!
Eerst schotel, wordt
Het, onderhands en opgeschort
In schichtig leven,
Met zilv'ren pin
En spotcamee, als markiezin
Snel doorgegeven! -
Maar verder zweeft
Wat tergend speels de gastheer geeft
Als goochelaar, -
En 'k zit misschien
Nog nachten hier, door hem gezien,
Maar nooit door haar...
S. Vestdijk