[p. 517]
De Verbijsterde
(Naar Campoamor:
El amor inmortal)
‘- Terug! Onder somberder luchten
Gaan reeds dees altaren rooden!
Dra zullen de torens geruchten
Om weer 't volk dezer gehuchten
Tot hoeve en haardstee te nooden!’
‘- Al wilt gij 't ook niet gedoogen,
Toch moet ik zijn graf aanschouwen;
Of heeft ons de priester bedrogen,
Dat nimmer God in den Hoogen
Zijn tempel sluit voor zijn getrouwen?’
‘- Ach, keer gerust op uw schreden,
‘Of anders... ga stil naar binnen,
‘Maar... wat zal een doode winnen
Bij 't prevelen der gebeden
‘Van wie toch ijlt buiten zinnen?
‘Meent ge zijn strafsmarten te dooven
Door de kerk vol kransen te sleuren?
Zorg wèl dat in gindsche hoven
Waar gij de bloemen komt rooven
De honden u niet verscheuren!’ -
[p. 518]
Flets kind, voor gewijde muren
Die grauw door de nachtval kleuren!
Of zijzelf reeds ten prooi aan vuren
Des doods, bij dees dreigende uren
Hier 't eertijdsch heil kwam betreuren!
Vlucht, want in dees mistgordijnen
Meent men een schim te bespeuren;
Heel de streek vreest uw verschijnen,
En sluit voor ‘de geest in pijnen’
Aanstonds met schrik de deuren.
Dwaas, wie alle geluk wil missen
Voor wat nooit weer is te vinden;
Slavin harer heugenissen
Die toch de tijd moet verwisschen:
Asch, dat verstuift op de winden!
Ja, blinder nog dan de blinden!
Wel mag men eenzamen hoonen
Die zoo hun gestorvnen vergoden,
Onwetend, hoe wij onze dooden
Dra met vergeten beloonen.
Hendrik de Vries