[p. 519]

Als Voorbeeld van Hygiëne

Bij iedere nieuwe gewichtigdoenerij in de P.E.N.-club, bij iedere nieuwe botsing van belangen onder dit soort ‘representatieve auteurs’, denk ik aan die enkele figuren die door de letteren niet besmet werden, die zindelik bleven, hetzij omdat zij jong stierven, hetzij omdat hun walging van het literaire gedoe hen wèrkelik te machtig was. Het voorbeeld van Rimbaud ligt het meest voor de hand, een zo ongesimuleerde minachting voor het eigen poëties genie lijkt ongeëvenaard - zodat men zelfs het katolicisme en wat al niet meer heeft moeten mobiliseren voor een bevredigende verklaring. Uiterste trots of uiterste demoed? - voor sommige mensen is deze vraag altijd vooruit beantwoord. De sonore dichter Claudel, onlangs diplomaat in Washington, heeft zijn volle zwaarte gelegd in de schaal die hem het minst ‘van deze wereld’ leek. Dichter of niet: chacun son métier. En katoliek of niet, de literatuur eist een vervorming, zoal niet een vervalsing, van bepaalde waarden. Het letterkundig leven is vol lachspiegels, met het verschil dat de lach gereserveerd blijft voor de buitenstaanders, voor hen die zich veraf houden, en dat de ingewijden ijverig en ernstig werken aan de laatste lijnen van het karikatuur waarin zij zichzelf zijn gaan bewonderen. Ander probleem: en trots of demoed, een Rimbaud is buiten iedere twijfel altans aan dit soort karikatuur ontsnapt; een Corbière niet minder, maar hij stierf vóór de dertig. Het is vreemd, zo ongemerkt als de eisen van het literaire leven geweldig kunnen worden, veel geweldiger soms dan die van de kunst, en het woord van Pascal is vooral waar in omgekeerde zin: wanneer men iemand serieus in de letteren heeft zien slagen is er reden om niet meer verwonderd en verheugd te zijn, want men dacht nog met een mens te doen te hebben en men vindt onherroepelik een auteur.

Zij die zich in de politiek hebben begeven, zei Péguy, en die door de handeling veranderden, zijn de eersten om

[p. 520]

aan hen die zichzelf gelijk bleven te verwijten dat zij veranderd zijn. De literatuur met P.E.N.-bijeenkomsten, met banketten en prijzen, is een politiek, waarvan de handeling verandert. Het gedoe van de verhitte dikdoenerij, van de verhitte stompzinnigheid, als waarvan men getuige kon zijn op die reeds driekwart verpolitiekte P.E.N.-heibel te Doebrovnik, van de beledigde auteursbelangen op de achtergrond, geeft een verhevigd gevoel van walging aan de weinigen die altijd reeds weinig smaak hadden voor de ‘wrijving’ op dergelijke bijeenkomsten en banketten geleverd. Het doet er minder toe of de nieuwe wind in de politiek de borst van de een of andere literator ‘bevlogen’ heeft met een hakenkruis; deze manhaftigheid kost op zijn best wat inkt en op zijn ergst nog geen bloed, en iedere zelfverheffing blijft een kwestie van geloof. De literaire onzindelikheid is op zichzelf gevaarlik genoeg: geschiedt geleideliker, geruislozer.

Er blijven goddank individuen die, hoewel behebt met de liefde voor de letteren, de geleidelike bevuiling hebben weten te vermijden; soms omdat zij jong stierven, soms omdat zij zich jong terugtrokken (ik laat buiten beschouwing degenen die geen talent genoeg hadden, zelfs voor een twijfelachtige beroemdheid) - in enkele gevallen omdat zij ‘beschikbaar’ bleven voor andere dingen. Zij liepen het gevaar van vaagheid, dat aan deze ‘beschikbaarheid’ meestal inherent blijft, maar zij ontkwamen aan die bizondere bevuiling. Een enkele maal bezweken zij aan het andere gevaar, dat van de ‘beschikbaarheid’ zelf, d.w.z. zij hieven het op, in de radikale vorm van zelfmoord.

De Werther van de dadaïstiese school heette Jacques Vaché; hij was aan het front geweest en had de oorlog niet au sérieux kunnen nemen; hij had vage bemoeienissen met de Parijse literatuur en kwam na de oorlog in het civiele bestaan terug met als levensbeschouwing dat mengseltje van humor en walging dat een van de voornaamste trekken is geweest van de jeugd van ‘na de oorlog’. Hij pleegde ten slotte zelfmoord in een hotelkamer in

[p. 521]

Nantes, door te veel opium te nemen - het was geen vergissing, zegt zijn vriend André Breton, ofschoon hij voor de humor twee onbedreven rokers naar de andere wereld meenam. Breton en zijn andere geestverwanten verhieven hem tot symbool ongeveer van het dadaïsme; het dadaïsme verliep in het surrealisme, het ongeloof in de zin van het leven kreeg de wonderwereld nodig als enig toevluchtsoord, en met een groot aantal rekruten achter zich werden de leiders van deze school, langzaam en onherroepelik, literatoren. Men strijdt tegen andere literatoren, vooral in Parijs, niet anders dan met literatorsmiddelen; tot een werkelike afzijdigheid bleek geen van de naVaché's in staat. De verbittering van de nu zowat alleen gelaten leider Breton en de overgang tot het kommunisme van de andere leider Aragon; de tonelen van aanstellerij, van reklame, van humbug die voor en na deze scheiding aan het surrealisme verbonden bleven, vormen één lijst van bewijzen voor de tol, bovenbedoeld, aan het literaire bestaan. Vaché alleen, die de eigenlike school niet gekend heeft, die zelf niets heeft nagelaten dan het postuum uitgegeven plaketje Lettres de Guerre, blijft literair gesproken, onbevuild.

Tans, onder een generatie die tegen de houding à la Vaché begint te protesteren, die de meest representatieve getuigenissen wellicht van hun ‘ouderen’, Le Jeune Européen van Drieu la Rochelle en Le Bon Apôtre van Soupault, reeds beginnen te lezen als kurieuze en voorbije dokumenten; in deze geheel nieuwe faze van revoluties, politieke bedrijvigheid en, zij het koortsige, energie, geeft een andere jongeman, geboren in 1904, een treffend bewijs van eenzelfde ‘beschikbaarheid’: Michel Vieuchange. Opnieuw iemand die, tot dusver altans, niet dan vage betrekkingen heeft onderhouden met de literatuur; iemand zonder bepaald ‘geloof’ eerst, maar met het ‘temperament’ alweer dat geen rust laat; te energiek tenslotte, of niet dom genoeg, om zich te vergenoegen met opstandige betogen op de boulevard Montparnasse. Hij schrijft op een gegeven ogenblik (à la Claudel en à la Gide in Les Nourritures

[p. 522]

Terrestres, maar eerliker misschien) deze litanie van ‘beschikbaarheid’:

 
J'ai toutes les faims et toutes les soifs.
 
Je reste seulement avec ce qui gonfle ma jeunesse.
 
Seuls sont proches pour moi tous les désirs.
 
Je suis ébranlé par toutes les choses.
 
Je suis étourdi.
 
Tout me plaît et m'attire.
 
Je serai vautré dans les choses terrestres.
 
Et JE RIS comme si rien ne m'était caché.
 
J'accueille le désordre dans mon esprit comme dans la nature.
 
J'ai poursuivi le désordre.
 
J'ai forcé mon esprit à l'accepter.
 
J'ai lutté contre le cerne malingre des idées anciennes.
 
Puis dans des alternances de joie et de douleur j'ai trouvé un arbre de bien.
 
...Mais sache être le plus cruel pour le passé, sache n'aimer que le présent.
 
N'aie pas d'os à ronger,
 
Pas d'os!
 
Et surtout n'imite pas ce saint qui remâchait ses vomissures.

En hij kopieert in grote letters deze woorden van Da Vinci: Comme une journée bien dépensée donne une joie au sommeil, ainsi une vie bien employée donne une joie à la mort.

Wat vindt hij om zijn ‘beschikbaarheid’ om te zetten in een welbesteed leven - hij die niet sluw, niet handig, niet verkocht genoeg is om een reëel avonturier te zijn? Hij vat het plan op om een plaatsje te bereiken in Afrika, het hartje van een opstandig gebied, veertienhonderd kilometer van de laatste Franse post af. Het plaatsje heet Smara, geen Europeaan is er eerder geweest; om te weten waar het ongeveer ligt, bestudeert Vieuchange allerlei onbetrouwbare kaarten; en als hij tenslotte de tocht onderneemt is hij voor het nuchtere verstand idioot genoeg om zich toe

[p. 523]

te vertrouwen aan een paar Arabieren die waarschijnlik rovers zijn, zonder zelf de taal van de streek te kennen. Hij volbrengt de tocht en maakt vele aantekeningen: om later een boek te schrijven, heet het; maar daar hij dat niet meer schrijven zal, heeft zijn broer de aantekeningen zelf gepubliceerd, die nog een deel vullen van 250 bladzijden. 22 Het is een boek dat men waarschijnlik niet dan uit een bepaalde gezichtshoek boeiend zal vinden: het gaat om ontberingen, zere voeten, ongedierte, buikloop, het is, voor iedere praktiese geest, een marteling op zichzelf om zoveel ‘ferveur’ te vinden bij zo weinig praktiese zin. Vieuchange komt eindelik onder de blanken terug en ontmoet zelfs zijn broer nog, maar sterft in het hospitaal te Agadir aan dyssenterie. Alvorens te sterven ‘bekeert’ hij zich tot het katolicisme: comme Claudel, zegt hij erbij, en deze bizonderheid, die voor zijn aantekeningen een voorwoord zal verwerven van de grote man, is altans één offer aan de literatuur. Als Vieuchange een Hollander was geweest had men hem om die laatste woorden alleen kunnen opblazen - de Brabantse bolleboos in het blazen die Van Duinkerken heet had er zich zeker met kracht aan gewijd - tot nog wel iets meer dan een Gerard Bruning.

Het tijdschrift Europe van 15 Mei 1.1. brengt de historie van een andere zelfmoord (want het zich opgebruiken van Vieuchange verdient geen andere naam): dramatieser nog, kletterender heroïes, en nogmaals is het een zeer jonge man, een van de nieuwste generatie, een Italiaan ditmaal: Lauro de Bosis. Zijn dood is door de fascistiese pers zo grondig mogelik weggemoffeld: geen kroon van held of martelaar, smoren wat die dood nuttig kon maken, ware het slechts voor de ‘publieke opinie’. Lauro de Bosis is wederom een dichter - hij heeft één drama in vers geschreven, Icarus - en zoon van een dichter, Adolfo de Bosis. ‘Beschikbaar’ en ‘fervent’, evenzeer als Vieuchange, maar door de omstandigheden georiënteerd in een andere richting. Zonder kommunist te zijn haatte hij het

[p. 524]

fascisme, de nieuwe vrijheidsbeperking in Italië, de nieuwe Radetsky van zijn land, Mussolini. Ook hier waarschijnlik een jonge man met de nodige energie, maar met duidelik niet de eigenschappen in zich van de praktiese avonturier; ware hij zelfs zoiets als een organisator geweest, een ‘realisties revolutionair’, hij had een andere manier gekozen om zich nuttig te maken. Hij wordt nu getroffen door één idee, dat in hem groeit: terwijl gedurende de Risorgimento duizenden jongelieden bereid waren hun leven te geven, zijn er nu te weinig die daartoe overgaan. Mussolini heeft geschreven: De vrijheid is een verrot karkas; Lauro de Bosis, met een geheel Italiaanse gloed, ziet in hem een tyran in oude trant; hij kan zijn leven geven, want: Après tout, il s'agit de donner un petit exemple d'esprit civique et d'attirer l'attention de mes concitoyens sur l'irrégularité de leur situation. Zijn dood kan nuttig zijn: quoique embêtante pour moi personnellement qui ai tant de choses à achever.

Op het ogenblik dat hij zijn besluit neemt, kan hij zelfs geen motorfiets berijden - maar hij is geobsedeerd door de vlucht van Lindbergh en door de dood van zijn broer in een vliegongeluk. 23 Hij leert in het geheim een vliegmachine besturen - dezelfde ijver waarmee Vieuchange de slechte kaarten van het onbekende gebied bestudeert, maar met nog meer volharding, - hij speelt de koncierge in een hotel, terwijl zijn plannen rijpen; hij moet van antifascisten het geld hebben gekregen voor zijn vliegtuigen en oefeningen, maar dit gedeelte laat hij begrijpelikerwijs in het duister. Het gaat erom 400.000 anti-fascistiese brieven over Rome uit te storten plus enkele exemplaren van een boek van Bolton King: Het Fascisme in Italië. Een eerste poging mislukt; het vliegtuig krijgt een ongeluk aan de Corsikaansche kust, wordt door de Bosis verlaten en met 80 kilo's brochures als lading in een veld aangetroffen, de

[p. 525]

Franse en Engelse politie zoeken de geheimzinnige vliegenier en in Italië raadt men wie het is. Een twede poging wordt uitgevoerd, tot het einde toe zoals de Bosis het vooraf beschreven heeft in zijn Histoire de ma Mort, tans door Europe gepubliceerd; hij stijgt van de Côte d'Azur op: Après avoir survolé à 4.000 mètres la Corse et l'île de Monte-Cristo, j'arriverai à Rome vers huit heures, après avoir fait en vol plané les vingt dernièrs kilomètres. Quoique je n'aie fait que sept heures et demie de vol seul, si je tombe, ce ne sera pas par défaut de pilotage. Mon avion ne fait que 150 kilomètres à l'heure, et ceux de Mussolini en font 300. (Hij zal ook wel geen machinegeweer hebben meegenomen om zich te verdedigen.) Il en a neufcents et ils ont tous reçu l'ordre d'abattre coûte que coûte à coups de mitrailleuses tout avion suspect. Pour peu que guelqu'un me connaisse, ils doivent savoir qu'après mon premier essai, je n'ai pas lâché prise. Si mon ami Balbo a fait son devoir, ils sont maintenant là qui m'attendent. Tant mieux: je vaudrai plus mort que vivant.

Minister Balbo heeft zijn plicht gedaan; de fascistiese persmannen ook. De zin van deze daad moet in Italië terugkomen via publikaties als in Europe, terug vanuit het ongekontroleerde buitenland. Ik voor mij schrijf dit artikel, dat in Holland misschien een zeker nut hebben kan, niet uit politieke overwegingen, en toch genoeg misschien, wanneer het een tegenwicht kan zijn voor de vermomde fascistiese propaganda van de literator Scharten, die zijn ‘grote bekendheid met alle lagen van het Italiaanse volk’ in harmonie heeft gebracht met de nieuwe wind uit het Oosten, en wiens burgerlike onnozelheid, ofschoon door vele dikke boeken bewezen, helaas wel geen bezwaar zal zijn voor een bepaald publiek in Holland. Men kan iemand als de heer Scharten, die natuurlik ook een ‘representatief auteur’ is, zonder enig voorbehoud toewensen, dat zijn toewijding aan Mussolini beloond wordt met het grootste aantal fascistiese erekruisen dat in gevallen als dit beschikbaar wordt gesteld, zo mogelik nog met een kroontje op de koop toe, gezien de werkelik

[p. 526]

geweldige voorraad hiervan in de Italiaanse adelstand - men kan daartegenover stellen dat een Lauro de Bosis iets onvergelijkelik anders is, iets van onvergelijkelik groter betekenis, ondanks de fascistiese pers en het éne gedicht Icarus.

Als men zich afvraagt hoe iemand geloven kon in de doeltreffendheid van 400.000 brieven en een paar boeken, op deze manier verspreid, vergete men niet dat men hier te doen heeft met een dichter, en een die uit heel zijn wezen behoefte had aan een ander ‘zich geven’, dan die van de literator achter het podium die voorgoed over alle plankenkoorts heen is. De 400.000 brieven bestaan uit drie, waarvan Europe de volledige tekst geeft: aan de Koning; aan het Volk; en tenslotte aan ‘wie het ook zij’, een programma van tien dingen die men altans doen kan. Ik laat deze tien punten hier volgen, omdat zij het praktiese deel vertegenwoordigen van wat hun schrijver te zeggen had, omdat zij, meer dan de gloedvolle en toch beheerste toespraken tot Koning en Volk, de volle maat weergeven van de walging die hem dreef. ‘Wie het ook zij’, in Italië, kan deze 10 dingen doen:

1. Nooit een fascistiese ceremonie bijwonen.

2. Nooit een krant kopen: er staan alleen leugens in.

3. Niet roken. De tabak brengt het Fascisme meer dan drie miljard 's jaars op; genoeg om al zijn politieagenten te onderhouden. Doe tegen de nieuwe Radetzky wat de Milanezen deden tegen die van vroeger. En het was het begin van de Vijf Dagen van verzet.

4. Geen daad doen, geen woord zeggen dat een eerbewijs lijkt aan de regering.

5. Alle dienaren van de regering boycotten, zowel in de persoonlike omgang als in zaken. Het zijn uw uitbuiters.

6. Alle fascistiese ondernemingen boycotten of belemmeren door obstruktionisme. De beste dienen nog slechts om uw ketenen beter vast te maken. (Bottai heeft gezegd dat ‘de korporatieve Staat het beste politie-instrument is dat wij tot dusver vonden.’)

[p. 527]

7. Niets aannemen van het Fascisme. Al wat het u geeft, is het loon voor uw prostitutie.

8. De brochures verspreiden van de Alliantie. 24 Alle ware berichten verspreiden die gij te weten kunt komen. De waarheid is in wezen anti-fascisties.

9. Een vriendenkring vormen waarop gij kunt rekenen in iedere omstandigheid.

10. Geloven in Italië, geloven in de Vrijheid. De basis van de regering is het Italiaans défaitisme. Deel aan anderen de vurigheid mee van uw geloof. Wij herleven ons Risorgimento.

Het komt mij voor dat men geen politikus hoeft te zijn, niets dan wat ik boven aangaf als een zindelik mens, om te voelen voor alles wat deze lijst bevat aan jeugd, aan geestdrift en aan dichterlikheid. Voor het nuchtere verstand is het hele optreden van de Bosis, de zelfmoord inbegrepen, wellicht opnieuw idioot. Ik geloof het niet; ik zie hierin essentieel het protest van de fijngevoelige enkeling tegen de kuddegeest van de velen; en misschien is deze dood, als alles overwogen zal zijn, inderdaad nuttiger geweest dan op het eerste gezicht lijkt. Er is een enorm verschil tussen een daad als deze en het optreden bijv. van een Trotsky, maar er ligt een wereld tussen de ‘behoefte tot getuigen’ van een Lauro de Bosis en die van de Hollandse ‘representatieve auteur’ die zich te Doebrovnik heeft laten uitfluiten voor zijn overtuiging en die nù misschien weldra wereldberoemd zal zijn onder de naam Westerman.

De tien punten door de Bosis opgetekend, doen mij dromen over een dergelijke katechismus voor enkele zindelike mensen, die misschien niet aan de politiek doen, maar ook niet aan die bepaalde bedrijven: banketteren, vergaderen, prijsuitdelen en ander geïntrigeer binnen de literatuur. Men zou een ANTIKUL-club willen vormen, met enkele bepalingen maar; men zou daarvoor zelfs weinig nodig hebben; de grootste moeilikheid is dat de leden (zij zou-

[p. 528]

den geen lid mogen zijn van énige andere literaire vereniging ter wereld) te gering in aantal zouden zijn. Ik zou hierover willen praten met M. Nijhoff, literator van gevestigde reputatie en sinds enige tijd poet laureate voor gelegenheidsopvoeringen, om te weten wat hij ervan denkt; hij die in De Gids onlangs de opmerking plaatste dat mijn ‘heftige kritieken’ uit de tijd zijn van '80 en dat ik mijzelf geen dienst bewijs door ‘nog altijd tachtig te spelen’. Voor wie ook dit opstel ‘heftig’ mochten vinden, wil ik dan voor eens de impuls verraden die mij drijft: een behoefte aan literaire zindelikheid. Het is mogelijk, après tout, dat zelfs Nijhoff mij begrijpt: mijn ANTIKUL-club zal hem meer dan mijzelf een utopie lijken, maar het kontrast van een Scharten en een Westerman met een de Bosis kan hem een dichterlike vizie bijbrengen op wat ik bedoel, misschien zelfs hem doen twijfelen dat de zindelikheid in kwestie een privilege is van vijftig jaar terug.

Ik wil hopen dat ook dit duidelik is: Vaché, Vieuchange, de Bosis zijn voor mij allerminst gelijkwaardige individuen, maar mijn sympatie of bewondering voor deze of gene is van geen belang; vergeleken met de onzindeliken lijken zij in één ding op elkaar. Evenmin heb ik willen zeggen dat de zelfmoord aan het eind moèt staan van de ‘beschikbaarheid’ of dat beschikbaarheid en zindelikheid één zijn; daar is natuurlik altijd de zindelikheid van de allergrootsten, van het genie, dat alles behalve beschikbaar blijft. Maar de tegenstelling die ik zocht juist onder de mindere grootheden lijkt mij zo verkwikkelik; een voorbeeld om over te denken, ook als men nog niet direkt de aantrekkingskracht van de dood ondervindt. Omdat ook, als men sommige dingen niet doen, men andere laten kan. En wie ook het tegendeel moge beweren, ik geloof niet dat ik deze ontboezeming op papier heb gebracht zonder gezond verstand: tenslotte verbied ik mij om de zelfmoord aan te raden aan hen die niet beschikbaar zijn.

 

E. du Perron

22Smara Carnets de route de Michel Vieuchange. (Plon, Parijs.)
23Ik laat hier buiten beschouwing alle ‘Freudiaanse’ voorbeschikking van dit lot, waarin de dood van die broer en het Icarus-idee ongetwijfeld een rol spelen. Een ieder die zijn leven geeft voor een idee, staat in een bizondere relatie tot de dood, alleen de faktoren variëren.
24Zo noemt de Bosis de partij waartoe hij behoort en waarvan zijn brieven heten uit te gaan. Dit punt lijkt mij minder ‘neutraal’ dan de rest.