[p. 875]

XI
Nieuwe wegen
1938-1939

Hoofdstuk 45
Marginaal in Batavia

Het Landsarchief

Op 19 december 1937 maakten Eddy en Bep du Perron kwartier in Batavia. Omdat op dat ogenblik nog niet zeker was hoe het zou aflopen met het Rotterdamse redacteurschap, namen zij hun intrek in een hotel. Zij kozen voor het Park-Hotel waar ze voor f 225, - per maand de beschikking hadden over een voormalig koetshuis: drie ruime kamers en een eigen voorgalerijtje, kost inbegrepen.3636 Het Landsarchief, gevestigd in een achttiende-eeuws landhuis, lag anderhalve kilometer verderop langs het Molenvliet.3637 De Du Perrons zaten in de wijk Weltevreden, dichtbij sociëteit De Harmonie en op loopafstand van de Chinese wijk Glodok met al zijn eettentjes. Ook het postkantoor was in de buurt; op tweede kerstdag lag daar voor hen een pakket van tante Da Simons. Er zaten grammofoonplaatjes in, een boek met speelgoedbeesten voor Alain, potjes jam en een boek van Franz Kafka. Bep schreef haar tante dat zij en Eddy met verrukking alles hadden doorgekeken. Ze zouden Alijntje de plaatjes geleidelijk ter hand stellen, zelf begon ze meteen aan Kafka.3638

Verhoeven had sinds zijn kennismaking met Du Perron blijk gegeven van een bijzondere sympathie. Dat hij groot vertrouwen had in zijn toekomstige daggelder bleek uit zijn spontane voorstel om samen een boek te schrijven over de soos in Indië.3639 Op 3 januari 1938 begon Du Perrons geregelde kantoorbestaan. Van de eerste week bracht hij verslag uit aan Ter Braak:

[p. 876]
‘Ik ben dus 3 Januari rustig naar kantoor gegaan, zooals ze in Indië zeggen, en vanavond, 8 Januari, heb ik mijn eerste week achter de kiezen. De verlossing van juffrouw Juliana Friso gezegd van Oranje - Mevrouw is het, natuurlijk! - heeft er geen stoornis in gebracht, hoewel ieder ambtenaar nu dagelijks zijn hals rekt om het te hooren gebeuren (in kanonschoten en zoo). Men gaat dan op slag een Oranje-bitter drinken, daarna jubelend en hossend den tuin in dansen, daarna naar huis; en men wedt nu al of het een prinsje of een prinsesje zal zijn. Ik heb me probeeren vertrouwd te maken, na ruim 16 jaar vrijheid, met het 's morgens om kwart over 6 opstaan - om half acht moet ik present zijn - en het verdere “gareel”. Maar mijn “chef” is allergeschiktst, tot dusver, gedraagt zich absoluut als “een heer”, zoekt bepaald mijn gezelschap, en het halve bureau is al suikerzoet tegen me, zooals men is tegen een gunsteling van den baas, terwijl de andere helft al zuur kijkt.’3640

Du Perrons benoeming was niet van een leien dakje gegaan. Naar het gerucht wilde, hadden sommige Buitenzorgse ambtenaren gemeend dat een dynamische figuur als hij ‘een slechte invloed zou kunnen hebben op Verhoeven die toch al “onrustig” gevonden werd’. Deze onrust - schreef Du Perron aan Greshoff - hield voornamelijk in dat Verhoeven graag met publicaties aan de weg timmerde. Een van de ambtenaren had dit bezwaar afgewimpeld door te zeggen dat dit soort ‘onrust’ Du Perrons ‘dynamiek’ vermoedelijk koud zou laten.3641 De dertigjarige Wies Perelaer, die al enige tijd als volontair op het archief werkte, had de strijd van nabij gevolgd. Op 27 november 1937 schreef zij aan haar vriendin Netty van het Haagse Rijksarchief: ‘O, en du Perron wordt werkelijk afgeketst door B. zorg. Verh. weet 't nu en heeft van de week eindeloos zitten telefoneeren met B. zorg om naar de bezwaren te vragen en du Perron hoog op te hemelen.’3642 Vermoedelijk heeft Hugo Samkalden, gesteund door Verhoevens telefonades, de benoeming van zijn vriend erdoor gedrukt.

Wies Perelaer zal Du Perron in het begin met scheve ogen hebben aangekeken, want zelf was zij met ingang van 1 januari 1938 ook aangenomen als daggelder, maar op een loon van slechts vier gulden per dag. Verder lag er nog meer conflictstof op het archief: Verhoeven was in 1936 aangesteld als Landsarchivaris. Een van zijn voorgangers was de waarnemend Landsarchivaris mr. P.C. Bloys van Treslong Prins, die bij Indisch besluit van 1 juni 1931 eervol ontslag had gekregen. Dit ontslag had hij onder meer te danken aan het feit dat hij voor zijn collectie lakzegels allerlei docu-

[p. 877]

menten had verknipt. Bloys was getrouwd met een jonkvrouw De Savornin Lohman, die echter in Nederland was blijven wonen. In 1928 was mejuffrouw M.H.Ph. (‘Jetje’) Callenfels (1895-1946) in dienst gekomen van het Landsarchief. Niet lang daarna had Bloys schandaal gewekt in de Bataviase gemeenschap door een verhouding met haar te beginnen. Ook na zijn ontslag bleef hij zo goed op de hoogte van wat er op het Molenvliet gebeurde. Op 29 september 1937, veertien dagen na het overlijden van zijn vrouw, hertrouwde Bloys met Jetje.3643 Zij bekleedde de functie van ‘chartermeesteresse’ op een daggeld van zeven gulden, dat ook werd uitbetaald op zon- en feestdagen.3644 Verhoeven had zijn reorganisatie van het Landsarchief goed willen beginnen: in november 1937 had hij de kersverse mevrouw Bloys voorgedragen voor ontslag uit 's lands dienst. De Algemene Secretarie had dit echter afgewezen.3645

De chartermeesteresse zelf had er alles aan gedaan om Du Perrons benoeming te voorkomen. Men had haar namelijk verteld dat haar man in Het land van herkomst voorkwam onder het pseudoniem mr. W.H. van der Bie Vuegen. Zij was onmiddellijk naar de winkel gegaan om de roman aan te schaffen. Ook mr. Bloys had het boek toen aandachtig gelezen. Uit de anekdote over de maagd Trude, waarvan Arthur Ducroo op zeventienjarige leeftijd was weggelopen, had hij de conclusie getrokken dat de auteur homoseksueel was. Hij had daarop de nieuwe landsarchivaris geadviseerd om Du Perron niet te nemen, maar Verhoeven had geen krimp gegeven.3646

Vervolgens had Jetje Bloys twee medewerksters tegen Du Perron opgestookt. Behalve Wies Perelaer was dat Joke Bijl, een gescheiden vrouw van achtentwintig. Wies nam Het land van herkomst ter hand en vond de auteur, die zij persoonlijk een paar keer had ontmoet, ‘een hoogst onsmakelijk personage’. Ze schreef haar vriendin Netty dat het boek weliswaar ‘zeer modern’ was, maar dat ‘de manier waarop over al die dingen geschreven werd’ haar niet kon bekoren.3647

Du Perrons entree op het Landsarchief leidde al meteen tot een conflict met de chartermeesteresse. Hij had geen boodschap aan de door haar ingestelde ‘huisregels’; hij trad wel toe tot het zogenaamde koffieclubje, maar vertikte het om samen met de drie dames uitgebreid te gaan koffieleuten. Bovendien bedong hij al de tweede dag een kop koffie extra voor een Indo-klerk die hem assisteerde, wat speciale autorisatie vereiste van de chef. Omdat hij samen met de klerk op zolder zat, moest de koffie voor hen beiden boven worden gebracht, ten minste als hij zelf niet afdaalde om de twee koppen te halen. Het arme klerkje verdiende tien gul-

[p. 878]

den per maand, waarvoor hij elke dag van Meester Cornelis naar het Molenvliet fietste: een afstand als van Wassenaar naar Scheveningen.3648

Binnen korte tijd slaagde Du Perron erin Joke Bijl en Wies Perelaer los te weken van Jetje Bloys, die hij ‘de kloek van het archief’ was gaan noemen. De twee daggeldsters raakten zelfs op hem gesteld, vooral Joke Bijl. Wies Perelaer vond hem wel erg sceptisch en zijn spraakwaterval werd haar soms te veel.3649 Maar beide dames hadden zich al langere tijd geërgerd aan de gewoonte van Jetje Bloys om alle archiefonderzoekers die goed waren met ‘me-man’ ook koffie te geven. Joke Bijl zei dat het archief toch geen koffiehuis was. Het werd een hooglopende ruzie, temeer daar Joke voor de kloek had verzwegen dat ze verloofd was.3650 Aan het koffiedrinken met de kloek kwam nu een einde en de twee daggeldsters werden vriendelijk tegen Du Perron. Mevrouw Bloys kwam alleen te staan, want het lagere personeel verfoeide haar al veel langer.3651

 

Du Perron had met zijn beminnelijk-provocerende optreden de bestaande hiërarchische verhoudingen doorbroken. Het Indo-klerkje zei tegen Joke Bijl: ‘Zijn ziel is als een blanke duif.’3652 Uiteraard was Du Perron nergens geweest als hij niet de steun van zijn chef had gehad. De twee fietsten 's middags na de dagelijkse zes werkuren een stukje met elkaar op langs het bruine water van het Molenvliet. Du Perron zwenkte algauw af, want medio februari had hij een appartement betrokken op Molenvliet West 9a, in een van de eerste moderne flats van Batavia.3653 Verhoeven zat altijd hoog en statig op zijn herenrijwiel en vond Du Perron, de Indische jongen, zo ‘speels’ worden als hij zijn fiets besteeg.3654

Verhoeven ging enkele keren samen met zijn daggelder op stap, wat volgens de voorschriften eigenlijk niet mocht.3655 Op kantoor hadden ze veel pret met elkaar, tot nijd van ‘de kloek’. De landsarchivaris hield er wel van zijn daggelder een beetje te stangen. Zo had hij op De Harmonie gesproken met de secretaris van die sociëteit, H.J.M.E. Povel. De volgende ochtend diste hij met kennelijk plezier aan Du Perron op wat Povel over hem had gezegd: hij had medelijden met Du Perron, want ergens zocht hij toch ook de waarheid, alleen niet op de juiste basis. Povel, als katholiek, bezat die basis wel. Du Perron had met zijn autobiografische roman vele mensen voor het hoofd gestoten. Maar hij kon het goedmaken: als hij om te beginnen veel op De Harmonie zou komen en ten slotte een daad zou stellen. Op de vraag van Verhoeven wat die daad dan zou moeten zijn, had Povel geantwoord dat Du Perron een nieuw boek moest schrijven om Het land van herkomst ongedaan te maken, een boek in de

[p. 879]

lijn van De Kat Angelino, een van de ideologen van de koloniale politiek. ‘En anders,’ zo had Povel gezegd terwijl hij een klap op de tafel gaf, ‘komt er niets van hem terecht!’3656

Ondanks deze vrolijke intermezzo's viel het werk Du Perron erg zwaar. Hij voelde zich uitgeblust en kwam thuis nauwelijks tot schrijven. Verhoeven praatte op hem in: hij werkte veel te nauwgezet, hij moest zich niet zo haasten en zelfs als hij knoeide, was hij verreweg zijn ‘beste kracht’.3657 De filosofie van het lijntrekken had Du Perron zich nooit eigen gemaakt. Verhoeven leende hem een boek over het archiefwezen; hij vond het een vervelend werkje, maar nadat hij zich erin had verdiept, moest hij erkennen dat het wel leesbaar was.3658 Hij was aangenomen voor de catalogisering van archiefstukken, een taak waar hij zich snel vertrouwd mee had gemaakt. Zijn tijd op het archief was echter ook nuttig voor zijn eigen werk: hij wist uit archieven uit het oosten van Nederlands-Indië documenten op te duiken die betrekking hadden op Multatuli. Tevens verzamelde hij gegevens over Dirk van Hogendorp, over wie het tweede Onzekeren-verhaal zou gaan.3659

Verhoeven trachtte Du Perron te interesseren voor het lidmaatschap van de afdeling geschiedenis van het Bataviaasch Genootschap. Du Perron weigerde met het argument dat hij geen academische graad bezat en eerst wat meer zou moeten publiceren op dit gebied. Maar het was ook zijn individualistische kunstenaarschap dat deze ‘inlijving’ weerstreefde.3660 Als ongebonden intellectueel kon Du Perron zich veel meer veroorloven dan Verhoeven, die moest waken over de reputatie van het archief.

Op een dag kwam W.G. Kierdorff op bezoek, de journalist van de Java-Bode die Du Perron eerder zo hautain had behandeld.3661 Omdat hij een artikel wilde schrijven over het archief, ontving Verhoeven hem met alle egards. Du Perron bracht meteen verslag uit aan Ter Braak: Kierdorff ‘vertelde dat Zentgraaff zoo'n gevoelig en... kunstgevoelig mensch was, heel anders dan hij zelf gedacht had, enz. Verhoeven, die het belang van het Archief voor ogen had, begon dapper mee te doen: dat Z. toch maar de éénige journalist was, enz.’ Ineens stapte Du Perron in dit toneelstukje voor twee heren met zijn mening ‘dat zulke “figuren” als Z. spuugklodders waren op het gezicht van de indische samenleving en dat men ze weg moest vegen door hard te polemiseeren; en dat ik daartoe bereid was, maar dat de lafheid van de andere redacteuren mij dwars zat en dat Z. wel laf genoeg zou zijn om 't mij niet in zijn blad te laten doen, tenzij gedwongen door den rechter en dan in kleine letter in 't 6e blad tusschen de mutaties’.3662

[p. 880]

Dit was de eerste keer dat Du Perron de ‘vijand’ een signaal gaf dat hij Zentgraaff wilde bestrijden. Iedereen was doodsbenauwd voor die man, ook Verhoeven die Zentgraaffs toorn zich al zag uitbreiden over het Landsarchief.3663 Na zijn uitbarsting had Du Perron de journalist van de Java-Bode een voorbeeldige rondleiding gegeven. Kierdorff, die later onder het pseudoniem Pim Hofdorp Haagse detectiveromans zou schrijven, nam geen wraak. Zijn stuk in de Java-Bode was informatief en zelfs sfeervol. Gegevens over Multatuli, gevonden in het archief van Menado, waren hem door Du Perron verstrekt.3664

 

Verhoeven was een coulante chef, die zijn best deed om zijn bekende daggelder voor het archief te behouden. Echter, in Batavia verslechterde Du Perrons fysieke toestand. Al in januari kreeg hij last van een opspelende blindedarm, die hij in het Centraal Burgerlijk Ziekenhuis liet onderzoeken.3665 De dokter raadde hem een operatie aan, maar Du Perron gaf de voorkeur aan een Indisch huismiddeltje: een aftreksel van seriawanblaadjes ter kalmering van de darmen.3666 Verder kreeg hij griep, maar dat was een vertrouwde aandoening die hem in staat stelde om veel te lezen in bed.3667

Het ergste was misschien wel zijn slapeloosheid, zeker nu hij 's ochtends al om half zeven moest opstaan. Voor de in Indië gebruikelijke siësta was deze Indische jongen te nerveus van aard.3668 Het is niet verwonderlijk dat Du Perron dit slopende bestaan niet kon volhouden. Hij voelde zich voortdurend suf en kreeg last van hoofdpijnen. Ten einde raad besloot hij met ingang van april op maandag niet meer naar kantoor te gaan. Zijn chef ging ermee akkoord, maar het scheelde hem wel vierentwintig gulden per maand.3669

Mede door zijn toegenomen lichaamsomvang kon Du Perron niet goed meer tegen de vochtige hitte van de hoofdstad. Het deprimeerde hem dat zijn fysieke reactie op het klimaat hem beroofde van zijn laatste restjes energie. Daar kwam nog bij dat hij 's avonds vaak sociale verplichtingen had, zodat hij alleen tijd overhield voor zijn letterkundige kronieken en aan eigen werk nauwelijks toekwam.3670 Bep daarentegen leefde op. Het wonen in een modern appartement bracht minder gedoe met zich mee, de omgang met enkele gecultiveerde Nederlanders was haar achteraf toch welkom en zij bleek de hitte veel beter te verdragen dan voordien was gevreesd. Hoewel ook zij de koloniale samenleving verwerpelijk vond, reageerde zij daar met veel meer distantie op.

Het verschil in beider houding komt naar voren in een fraaie beschrij-

[p. 881]

ving die Coert Binnerts heeft gegeven van een gezamenlijk bezoek aan De Harmonie. Het was op een vrijdagavond, wanneer er een speciale tafel was gereserveerd voor hen die maandelijks duizend gulden of meer toucheerden. Du Perron, die in de omgang een geweldige indruk maakte door de ‘flitsende vaart’, humor en directheid van zijn optreden, zat hier ‘mokkend in een hoek [...] met de donkere, argwanende ogen van het kind Ducroo’. Binnerts schrijft:

‘Er huiverde om deze tafel volgens sommigen een sfeer van deftige ongenaakbaarheid, maar voor wie daar oog voor had waren het tenslotte niet anders dan de dominé, de dokter en de notaris van Jan Greshoff [...]
Maar dit was niets voor du Perron, met wie wij maar één keer die tafel op Vrijdagavond in ogenschouw hebben genomen. Hijzelf, uiterst sober, bijna zonder enige alcohol en slechts sporadisch rokende, voelde zich temidden van deze provinciale deftigheid volkomen misplaatst en ergerde zich onmatig aan wat hij noemde de “rode opgeblazen koppen van de kwasi-empirebuilders”. Hij heeft er zich die éne avond dan ook toe bepaald zo nu en dan wat zure commentaar af te geven, grommend en grauwend en soms bijna nagelbijtend van ergernis. De humor was in die ogenblikken geheel verdwenen. Zijn vrouw, Elisabeth de Roos, lang en donker, slank en zeer gedistingueerd, bekeek daarentegen het geval met een languissant dédain, dat kostelijk was van objectiverende humor.’3671

Du Perrons agitatie werd mede veroorzaakt door de kwestie-Saks en de zuinige bejegening van Querido. Hij schreef aan Adé Tissing dat hij bijna dagelijks hoofdpijn had en zich ‘doodzenuwachtig’ voelde, ‘vooral 's morgens bij 't opstaan absoluut trillend over 't heele lijf van de zenuwen’. Hij nam zich voor om uiterlijk begin 1939 terug te gaan naar Europa.3672 Het kon zo niet langer. Dr. J.Ch.V. Cohen, huisarts te Batavia, gaf een verklaring af dat hem tien dagen ziekteverlof moest worden toegestaan. Om op te knappen ging hij, zoals men placht te zeggen, een ‘koude neus’ halen. Eerst bracht hij een nacht door bij Samkalden in Buitenzorg. Bij het ontbijt vertelde deze hem enthousiaste verhalen over Sitoe Goenoeng, een hooggelegen recreatieoord met een meer (‘sitoe’) op 1100 meter hoogte boven Soekaboemi. Er stonden allerlei nieuwe bungalows waar de maaltijden thuis werden opgediend, en dat alles voor een prijs van f 4,50 per dag. Du Perron liet zich naar Sitoe Goenoeng rijden; na een korte wandeling

[p. 882]

in de frisse berglucht voelde hij zich al een stuk beter. Hij spoorde Bep aan om te komen; voor hen tweeën zou het f 9,00 kosten per dag en met Alijntje erbij f 10,50.3673

Hij kwelde zich met de gedachte dat Bep sinds ze met hem was getrouwd niets gedaan had dan verliezen: ‘Ach God, Bepje toch, wat een rotmannetje heb je? Ik walg tegenwoordig van mezelf als ik me in de spiegel zie: bol, vermoeid, half verpletterd zonder ièts van de tragische schoonheid van zulke lieden. Had ik tenminste maar holle wangen en een interessante teringborst, maar het puilt bij me aan alle kanten. En ik voel me of ik naar m'n eind loop - ja, hier toch ook nog. Het uitkomstlooze is zoo ellendig in mijn situatie. Het is niet alleen Indië, het is of er nergens plaats is voor mij. Geen diploma, geen gewoonte van loonslavernij, te veel waarde - en zelfs erkende waarde - op 't eene gebied (dat niet betaalt) en te weinig op 't andere. Als ik voor mij uit zie, zie ik niets dan een onontkoombare reeks van steeds grootere vernederingen. Je kan je wel, als Multatuli, gaan opsluiten in een soort gerechte hoogmoedswaanzin, maar wat een voorland blijft dat!’3674

De natuur van Sitoe Goenoeng betoverde hem. De volgende ochtend maakte hij een wandeling van ongeveer een uur, steil naar beneden door bos en naar ‘een bergkloof met een rivier erin en een waterval wat verderop, dieper in de kloof, alles donker en romantisch. Ze noemen dat hier de Styx. Je loopt over een rand van planken, tegen de kloofwand aan om die soort spelonk binnen te gaan, en op den weg daarheen moet je over verscheidene wiebelende bamboebruggetjes. [...] 't Was soms heusch wel een beetje griezelig; ik zelf was tegelijk verblijd en angstig in dien grot. Maar ik was heelemaal alleen, dat scheelt, en hoe lang heb ik al niet zóó'n compleet contact gehad met niets dan “de natuur”, ik arme - thans klerk met niets dan hemorrhoïden in 't vooruitzicht! Enfin, ik voelde me soms niet safe, en ook van binnen wat raar. Ik was moe, bezweet en behept met een hevig kloppend hart (van 't stijgen nu) toen ik weer thuis was; maar misschien heeft deze eerste wandeling me al goed gedaan?’

Hij probeerde nu toch ook een middagdutje te doen, na het drinken van wat wijn, maar verder zette hij zich ook tot schrijven. Zo werkte hij aan stukken voor het Bataviaasch Nieuwsblad en de nrc en begon hij aan een groot samenvattend artikel over Marsmans oeuvre. Na twee dagen was zijn hoofdpijn zo goed als verdwenen. Vol verlangen keek hij uit naar Bep, die vrijdag 29 april zou komen. De natuur zou haar zeker bevallen en ze konden 's avonds naar het meer gaan om van het uitzicht te genieten. Er waren daar balkons met elektrisch licht.3675 Na alle malheur zou Sitoe Goenoeng weer wat romantiek in hun leven brengen!

[p. 883]

Tijdens hun verblijf brachten de Du Perrons een bezoek aan tante Lot in Soekaboemi. Zij vroeg Eddy of hij voor haar een schilderij aan de muur kon ophangen. Maar neeflief had twee linkerhanden: pas na veel geklungel hing het schilderij op zijn plaats.3676 Op 4 mei waren Eddy en Bep du Perron weer thuis en vrijwel meteen kwamen de fysieke klachten terug. Du Perron voelde zich ‘suf en idioot’ van de hoofdpijnen. De diagnose was onontkoombaar: hij moest uit Batavia weg. Aan Roland Holst schreef hij dat hij dagelijks ‘die verdomde hoofdpijnen’ had, dat hij 's middags ‘uitgeput en klef’ van het bureau kwam en zelfs dan door de warmte geen siësta kon houden. Terugkomend uit Sitoe Goenoeng was het hem opgevallen ‘hoe kaal en doodsch het bataviasche licht is; als je 't vergelijkt met huizen buiten, in een koel klimaat, waar het licht vochtig en glanzend is, dan is ieder bataviaasch huis een knekelhuis. Geen wonder dat hier niets dan doode zielen wonen!’3677 Het verblijf in de bergen had Du Perron in elk geval duidelijk gemaakt dat hij niet ‘van binnenuit kaduuk’ was, maar dat het klimaat hem zo maakte. Het feit dat de huur van zijn appartement tot ultimo 15 juli liep, kwam goed uit: onder deze omstandigheden had het geen zin om het verblijf in Batavia nog langer te rekken.3678

Hij kondigde Verhoeven zijn ontslag aan per 1 juli 1938, maar verliet het archief al per 1 juni. Van 1 tot 13 juni was hij gecommitteerde bij eindexamens op een christelijke ams te Batavia, terwijl Bep de eerste drie weken van juni weer gecommitteerde was op de hbs in Bandoeng. Vlak voor haar vertrek hield ze voor de Nirom een literaire causerie over het verzameld werk van Marsman.3679

Op de valreep kreeg Du Perron nog het een en ander te verduren in de pers. De journalist G.G. van der Kop (1892-1941), die in december samen met hem had gesolliciteerd naar de betrekking van daggelder, haalde zijn gram over het feit dat de voorkeur was uitgegaan naar zijn mededinger. In De Indische Courant van 23 mei publiceerde hij een stukje onder de initialen v.d.K., zonder zich verder kenbaar te maken. Hij beschuldigde het Landsarchief van favoritisme: er waren ongekwalificeerde personen aangesteld om ze aan een inkomen te helpen. Een van hen was ‘iemand, die nòch zelfs op een normale middelbare opleiding kan wijzen, nòch op eenige prestaties op het gebied der algemeene of Indische historie, doch die eenige bekendheid verwierf als schrijver van een nauwelijks verhulde autobiografie’. Het was zelfs nog absurder, want ‘de aan een inkomen geholpene’ had zelf gezegd, ‘dat hij eigenlijk niet goed weet... wat hij daar op dat Archief moet doen en dan in arren moede maar in een bundel stukken gaat zitten bladeren!’.3680

[p. 884]

Van der Kop zat samen met mr. Bloys van Treslong Prins in het bestuur van een genealogisch-heraldische kring en in de redactie van het orgaan van die kring, De Indische Navorscher.3681 Het was wel duidelijk wie de bron was van deze roddels. Achteraf vond de hoofdredacteur van De Indische Courant het stukje van Van der Kop toch te gortig. Hij plaatste daarom in de krant van 30 mei een rectificatie met de zinsnede: ‘Aangezien ons gebleken is, dat de gegevens, waarop het berust, niet juist zijn, betreuren wij de plaatsing ervan.’3682 Verhoeven stapte met de rectificatie in zijn hand onmiddellijk af op mevrouw Bloys-Van Treslong Prins die hij er treiterig mee confronteerde. Die v.d.K. was mooi op zijn nummer gezet! De chartermeesteresse bracht daartegen in ‘dat zij het stuk toch wel juist vond’, dat Du Perron niet op het archief hoorde, ‘dat [hij] geen gentleman genoeg was, dat over [hem] door haar man en zijn vrienden heel slecht geoordeeld was, dat zij dit en dat tegen [hem] had moeten zeggen, enz.’.3683

Verhoeven gaf tot bescheid dat Du Perron ‘een van de intelligentste lieden was die op het oogenblik in Indië rondliepen, dat hij liever afging op de opinie van Van Schendel, Ter Braak en Marsman over [hem] dan op die van “haar kringen”’. Mevrouw Bloys zei toen plompverloren: ‘O ja, mevrouw du Perron heeft laatst over Marsman gelezen door de radio.’ In de kringen van haar man werd mevrouw Du Perron een echte dame gevonden. Ze had ook zo'n gedistingeerde stem.3684

Van der Kop liet het er niet bij zitten. In het Bataviase boulevardblad De Ochtendpost, dat wegens het groene papier waarop het gedrukt was ‘Het Groene Blaadje’ werd genoemd, trachtte hij nogmaals zijn gram te halen.3685 Toch bleef hij niet lang haatdragend, want in De Ochtendpost van 25 oktober 1938 schreef hij een lovende beoordeling van Het land van herkomst. Met name de wijze waarop de erotiek en seksualiteit in de roman naar voren kwamen kon deze liefhebber van August Strindberg wel bekoren. Hij vond het huichelachtig om als pervers te veroordelen in een Nederlands schrijver wat bij een buitenlands auteur wordt geaccepteerd.3686

Twee ambtenaren: Bram Jansen en Job van Leur

Du Perrons dode-zielenretoriek ten spijt, was Batavia voor hem wel de enige echte stad van Nederlands-Indië. Zo schreef hij aan Ter Braak:

[p. 885]
‘Tegenwoordig is Batavia een provinciestad die aan de kritiek toe is: iedereen haalt nu z'n neus op voor bv. het dansen van Darja [...] omdat iedereen in Berlijn, of Parijs, of ergens anders gedurende verloftijd, een andere beroemdheid genoten heeft. Men is meer “algemeen ontwikkeld”, méér “europeesch”, méér snobistisch, en in laatste instantie even klungelig en belust op schandaaltjes en provinciaal als toen Huet Faust zag opvoeren in de Schouwburg hier. De krontjongtroepen van vroeger zijn vervangen door echte bands (jazz-bands!) - het is er geen haar beter op geworden, behalve voor de indo-snobs. Maar... Batavia is een stad, - al vroeg Jan me na de briefkaart v/h Landsarchief of 't hier zoo landelijk was. Hij dacht dat Batavia toch wel een stad was als Antwerpen. Goeie God, het is 5 × Antwerpen, en 10 × zoo gevarieerd. Dat komt door de chineesche wijken en door de Javanen die er ook nog zijn. Als er één ding is, dat inderdaad vooruit is gegaan, dan de situatie van den “inheemsche”, en de politiek. Niet dat ze politiek vooruitgaan, want Jan Lubbes is slim genoeg om ze net zooveel ruimte te geven als dienstig wordt geacht; maar door al het gelul en gepolitieker en het onderwijs is er een soort betere inheemsche stand, zelfs een “intellectueelen”-stand [...].’3687

Du Perrons sympathie lag op dit moment al bij de Indonesiërs, hoewel hij er nog maar weinig persoonlijk kende. In politiek opzicht viel er voor Europeanen niet veel te kiezen: je was of vóór het Hollandse gezag of ertegen. Anders klungelde je mee in ‘de vele fop-vereeniginkjes’, zoals het Indo-Europeesch Verbond, de Vaderlandsche Club en zelfs de nsb, want negen van de tien nsb'ers in Indië waren ‘malcontenten die al sinds 100 jaar beurt om beurt roepen om een nieuwe Coen of een nieuwe Daendels’.

Du Perron besefte maar al te goed dat hij een marginale positie innam in Nederlands-Indië. Hij peinsde er niet over zich politiek te engageren; juist als ongebonden intellectueel kon hij misschien meer betekenen. Hij zocht naar een podium om de aanval te openen op H.C. Zentgraaff, want deze koloniale ijzervreter beheerste nog steeds de publieke opinie.3688 Ook de meeste ambtenaren waagden het niet om hem in het openbaar te depreciëren. Een uitzondering vormde misschien Hugo Samkalden.

Een oude studievriend en geestverwant van Samkalden was Bram Jansen (1907-1942). Na een periode als aspirant-controleur op de Sangihe-eilanden was hij in 1935 overgeplaatst naar het departement van het Binnenlands Bestuur in Batavia. Tijdens Du Perrons verblijf in het Park-

[p. 886]

Hotel stelde Samkalden hem voor aan Bram Jansen. Gedrieën gingen ze naar een openbare zitting van de Volksraad, maar ze vonden het vervelend en gingen koffie drinken op het terras van hotel Capitool in Noordwijk.3689

Bram Jansen was sterk beïnvloed door de ideeën van zijn leermeester, de Leidse hoogleraar C. van Vollenhoven (1874-1933), wiens studies over adatrecht en volkenrecht de koers van de Ethische Politiek mede hadden bepaald. Als ethicus verwierp Jansen de gedachte van de rijkseenheid; hij was voorstander van een Indië-los-van-Holland-beleid, een standpunt dat ambtenaren officieel niet mochten huldigen. Zijn linkse oriëntatie bleek ook uit zijn ex-libris, waarop een hamer en een sikkel waren afgebeeld alsmede CvV: de initialen van zijn leermeester. Hij bezat Das Kapital van Karl Marx en was diep betrokken bij het onrecht in de wereld, bewonderaar van Multatuli en enthousiast lezer van La condition humaine van Malraux.3690

Een vriend en collega van Jansen roemde zijn kalme en evenwichtige aard, zijn ijver en bekwaamheid.3691 Uit zijn brieven blijkt zijn afkeer van dikke woorden en zijn gevoel voor humor. Het was wellicht deze combinatie van eigenschappen, die Du Perron over hem deed schrijven: ‘Ik vind hem bizonder sympathiek, en van een onmiskenbare qualiteit (noem het zuiverheid, eerlijkheid, wat je wilt, maar je voelt het, het is er - en dit is precies wat hier bijna nooit is).’3692 Toen Du Perron hem een keer Greshoffs essaybundel Rebuten leende, kwam Jansen terug voor meer en nam hij Greshoffs volledige prozawerk mee. Binnen drie dagen had hij alles uit.3693 Er was regelmatig contact tussen de Du Perrons en het echtpaar Jansen. Ze maakten avondwandelingen langs het Molenvliet, die Du Perron graag mocht onderbreken om iets te eten bij een van de vele warongs.3694

Du Perron had Bram Jansen, Hugo Samkalden en Coert Binnerts voor ogen, toen hij Greshoff schreef over ‘ambtenaren die buiten kantooruren géén ambtenaren zijn’ en die ‘het geschiktste en gecultiveerdste’ deel van Indië vormen.3695 Maar Bram Jansen werd al in maart 1938 overgeplaatst naar Makassar op het eiland Celebes, waar hij de gouverneur van de Grote Oost ging assisteren. Omdat Bep en Eddy du Perron dachten dat ze binnen korte tijd zouden terugkeren naar Europa, namen ze zich voor om op doorreis eerst bij de Jansens te logeren.3696 Toen ze toch langer in Indië bleven, werd het logeerplan uitgesteld. In januari 1939 was Bram Jansen - ‘verreweg onze aardigste vriend hier’ - even terug in Batavia. Hij besprak toen met Du Perron de mogelijkheid om hem een baan in Makassar te bezorgen, maar de semiculturele functie waar hij aan dacht kreeg hij niet voor elkaar.3697

[p. 887]

Samkalden bracht Du Perron ook in contact met Job van Leur (1908-1942), een van zijn Leidse studievrienden. Van Leur was in 1934 gepromoveerd op het proefschrift Eenige beschouwingen betreffende den ouden Aziatischen handel, waarmee hij de pionier werd van de Indocentrische geschiedschrijving. Eind 1934 vertrok hij naar Indië om er eerst enige tijd als bestuursambtenaar in het veld te werken. Op 18 augustus 1936 werd hij overgeplaatst naar de Algemene Secretarie in Buitenzorg, waar hij de rang van referendaris kreeg. Met Hugo Samkalden, die nu dus ook zijn collega was, had hij sinds zijn studietijd een intellectuele kameraadschap die niet zonder invloed was op zijn ontwikkeling. Beiden waren bewonderaars van de socioloog Max Weber.3698

Inzake de koloniale politiek was Van Leur veel behoudender dan Samkalden. Het samenwerkingsideaal was een constante in zijn denken over de politieke actualiteit. Van Leur zag niets in een snelle dekolonisatie van Nederlands-Indië. Hij voelde veel voor het ‘oud-Javaanse stelsel der patrimoniale bureaucratie, de zelfbesturende regent die onder Nederlands toezicht stapje voor stapje modernere verhoudingen zou moeten scheppen, verhoudingen die nooit identiek aan de Nederlandse zouden worden, maar een eigen stempel zouden blijven dragen’. In zijn visie was en bleef Nederland het gidsland van Indië en diende een autocratisch bewind van bestuursambtenaren eendrachtig samen te werken met de Indonesische bestuursaristocratie.3699

Gezien deze ideologische achtergrond was het niet verwonderlijk dat Van Leur veel begrip kon opbrengen voor de positie van Karta Nata Negara, de regent van Lebak die door Eduard Douwes Dekker was beschuldigd van knevelarij.3700 In het archief van de Algemene Secretarie, dat niet openbaar toegankelijk was, had Van Leur enkele documenten over de Lebakzaak gevonden.3701 Er was aanvankelijk sprake van dat hij samen met Du Perron een publicatie zou wijden aan de door hen beiden gevonden Multatuli-documenten, maar het zou anders lopen. Van Leur geloofde dat Douwes Dekker het slachtoffer was geworden van een vete tussen de Lebaks-Soendanese regentsgroep en de Javaans-Bantamse ambtenaren onder leiding van de inheemse aanklager. Hij betreurde Dekkers ‘Don Quichotische molenstrijd tegen de Regeering en het beproefde beleid’.3702

In april 1938 brachten Bep en Eddy du Perron enkele vakantiedagen door bij Job van Leur en diens vrouw Jeanne, die in de wandeling ‘Peu’ werd genoemd.3703 Hugo Samkalden kwam ook even aanlopen. Natuurlijk werd er veel gediscussieerd over Multatuli, maar ook werd er gewandeld in de omgeving. Op het kerkhof van Buitenzorg vertelde Du Perron de

[p. 888]

hele geschiedenis van zijn vriendschap met Slauerhoff.3704 Van Leur noteerde de volgende indrukken:

‘De Du Perron's logeerden bij ons. Het was even amusant als verkwikkend en leerzaam. Hij is een groot acteur, ongeacht of hij Boutens, Slauerhoff of Malraux of een Montmartre-bohémien tot voorwerp kiest. Daarbij van een belezenheid in moderne Europeesche letteren en van een scherp, klaar, tegelijk nuchter en bezield kritisch kunstenaarsvermogen, dat het vaak werkt als een prikkel van champagne. Daarbij als “Indische jongen” (je kent de term?) met liefde, kennis en belangstelling voor Indië vervuld. Het schrijven van de “groote Indische Roman”, de weergave van de 19de-20ste eeuw (denk als je wilt aan Balzac, aan Zola, aan Galsworthy; doch eerder aan een wederopnemen van het werk van Daum) heeft ons beziggehouden. Ik heb een leven van Slauerhoff gehoord, aangrijpend in hooge mate. Al met al een genot!’3705

Ruim een week na de logeerpartij schreef Du Perron vanuit Sitoe Goenoeng aan zijn vrouw dat hij ‘inderdaad nogal opgewekt’ was geweest met Peu en Hugo. Alleen met Van Leur had hij net zo'n moeite als Bep zelf: ‘Ik vind het ook een beste vent in sommige opzichten, maar vertrouwen doe ik hem ook maar half. Hij is nu bezig te ontdekken, zei Hugo, dat de regent van Lebak toch een prachtvent is: “Is dat nou het gezicht van een knevelaar?” Plotseling is alle historische zin zoek, die eenvoudig wil dat de man, al had hij heelemaal geen gezicht, een bewezen knevelaar is. Die Peu heeft meer gezond verstand in de helft van haar smalheid dan haar echtgenoot in zijn heele encyclopedische habitus. En ze is, dunkt me, ook “moreel” van beter gehalte. Tòch vind ik Van Leur lang geen kwaaie vent.’3706

Toen halverwege 1938 de besprekingen begonnen over de oprichting van een Indisch letterkundig tijdschrift kwam het initiatief als vanzelfsprekend te liggen bij het driemanschap Du Perron-Samkalden-Van Leur.3707

Letterkundige contacten

Behalve strijd voeren tegen Zentgraaff wilde Du Perron ook iets doen voor de Indische cultuur. Hiervoor was Sam Koperberg de aangewezen contactpersoon. Op 9 mei 1937 hadden ze in Djokjakarta met elkaar ge-

[p. 889]

sproken over de mogelijkheid om een Indisch cultureel tijdschrift te beginnen. Koperberg was betrokken geweest bij de oprichting van de tijdschriften Koloniale Studiën (1916) en De Taak (1917), was secretaris-penningmeester van het in 1919 opgerichte Java-Instituut en van het tijdschrift Djåwå, dat sinds 1921 verscheen. Een tijdschrift dat specifiek gericht zou zijn op de Indische cultuur en waar Europeanen en Indonesiërs gelijkelijk aan zouden bijdragen, was volgens hem een aantrekkelijke onderneming.

Deze bekende Djokjase figuur die overal op en in zat, had voor Du Perron veel weg van een joodse scharrelaar. Zo schotelde hij Ter Braak ter kenschetsing van Koperberg de geruchten voor die over hem de ronde deden: ‘ex-communist nu “agent double”, naar men zegt, groot man in de Vorstenlanden, groot fantast-leugenaar’.3708 Waarschijnlijk was hij teleurgesteld dat Koperberg na een korte intensieve correspondentie het contact niet had onderhouden, en dat terwijl hij hem Het land van herkomst had laten toesturen.3709 Op dezelfde roddeltoon zette hij zijn relaas aan Ter Braak voort: ‘Dit schrijf ik 's middags om 5 uur: een halfuur voordat de Jood komt. Maar ik moet me nog scheren; hoewel ik van plan ben hem in pijama te ontvangen. Verder is het ook weer een pederast; het krioelt van de pederasten, hier in Batavia. Met den vlieger, dwz ex-vlieger, Van der Hoop (van dezulken gesproken) heb ik min of meer ruzie [...].’3710

Nu hij Koperberg eindelijk langer te spreken kreeg, wilde Du Perron precies weten wat voor vlees hij in de kuip had. Waarom had hij nooit gereageerd op de boeken die hij hem had toegezonden? Koperberg biechtte op dat hij de Europese gedeelten van Het land van herkomst prachtig vond, maar de Indische stukken waren te ‘ironisch’ en stelden eigenlijk niks voor - de schilder Bonnet dacht er net zo over! Du Perron vervolgde zijn verslag aldus: ‘Maar De Smalle Mens vindt K. ongehoord knap en De Man v. Lebak heeft hij verslonden en vindt hij mijn beste boek! En heusch niet door of om Multatuli, want die heeft hij al lang door; dat is een schrijver van humbug, dwz. een humbug-filosoof en die is als Indiëkenner eenvoudig niet te vergelijken met een Snouck Hurgronje, enz. De wijsheid van den “Indiëkenner” allemaal weer, het gelul inzake Mult. van de doorhebbers-kant.’3711

Het Djokjase fenomeen wist zijn oordelen niettemin amusant te brengen; bovendien kwam hij met een interessant zakelijk voorstel: hij wilde Du Perron bezoldigd redactiesecretaris maken - op f 350, - 's maands - van het Indische literaire tijdschrift waar ze eerder over hadden gesproken. De directeur van uitgeverij Kolff stond er positief tegenover, mits er

[p. 890]

geld bijkwam. Volgens Koperberg zou dat niet zo'n probleem zijn. Du Perron waarschuwde hem dat hij graag gauw wilde weten of het doorging, want anders zat hij misschien al in augustus op de boot terug naar Holland.

 

De ambtenaren met wie Du Perron omging waren vrijwel allemaal literair geïnteresseerd. Leo Jansen en Coert Binnerts waren zelfs kritische meelezers van het eerste Onzekeren-verhaal. Een relatie van literair-historische aard had Du Perron met de leraar Nederlands Rob Nieuwenhuys (1908-1999). Nieuwenhuys schreef hem eind 1936 een brief over zijn plan om zich bezig te gaan houden met het werk van P.A. Daum (1850-1898). In De smalle mens had Du Perron een warm pleidooi gehouden voor een herwaardering van deze verteller van het Indische leven: hij prees zijn eenvoud ‘die niets minder dan meeslepend is’ en achtte hem als beschrijver van ‘toestanden’ zonder meer eersterangs.3712 In 1936 had hij bij de Wereldbibliotheek een herdruk bezorgd van Daums roman Goena-goena en er een inleiding bij geschreven.

Nieuwenhuys wilde nu weten of hij met zijn plannen Du Perron niet in de wielen zou rijden. Deze antwoordde hem per omgaande dat hij zeker geen tijd zou hebben om zich bezig te houden met een studie van Daum en dat Nieuwenhuys dus alleen met zijn belangstelling en niet met zijn concurrentie hoefde te rekenen.3713 Er ontwikkelde zich een hoffelijke correspondentie, waarin Du Perron de leraar Nederlands aanmoedigde en van informatie voorzag. Tot een ontmoeting kwam het pas in mei 1938, toen Nieuwenhuys vanuit zijn woonplaats Semarang op bezoek was in Batavia.3714

Kort daarna, op 1 juni, begon Du Perron als gecommitteerde aan de christelijke ams. Bep was naar Bandoeng vertrokken, maar geen enkel sociaal contact woog op tegen haar afwezigheid. Op 7 juni schreef hij haar: ‘Verhoeven heeft opgebeld om een afspraak te maken voor Vrijdagavond; Donderdagmiddag zie ik Nieuwenhuys weer. Boeiender ontmoetingen blijven uit, en begeer ik ook allerminst.’ Hij keek uit naar het weekeinde dat Bep en hij zouden doorbrengen in het bergplaatsje Pengalengan. Op 8 juni schreef hij: ‘Straks komen de Nixen, Sr. en Jr. Morgen Nieuwenhuys, overmorgen de Verhoevens. Zaterdag Bepje in P. Is het een climax? Ja, zou ik zeggen.’3715

Waarschijnlijk heeft Nieuwenhuys bij een van deze visites Du Perron zijn grote artikel over P.A. Daum te lezen gegeven.3716 Hierna tutoyeerden zij elkaar. In een brief aan Greshoff introduceerde Du Perron de jonge

[p. 891]

neerlandicus als ‘heel geschikt en lang niet stom’. Hij stelde Greshoff voor om een compleet Daum-nummer van Groot Nederland te maken; hierop ging deze niet in, maar wel accepteerde hij Nieuwenhuys' stuk voor plaatsing in het tijdschrift.3717 Langzamerhand zou Du Perrons correspondentie met Nieuwenhuys een warmer toon krijgen en zich uitstrekken over meer onderwerpen dan Daum alleen.3718 Nadat Nieuwenhuys hem in april 1939 in Bandoeng had opgezocht, stond Du Perrons opinie over hem vast: ‘een aardige vent, voor wie de literatuur leeft’.3719

We zien Du Perron hier in zijn rol van stimulator van jong talent; zo bracht hij ook Freddy Batten in contact met Robby Nieuwenhuys.3720 De bijna goeroe-achtige uitstraling die Du Perron in korte tijd voor enkele jongeren zou krijgen blijkt ook uit de formule die Beb Vuyk bezigde in een artikel dat zij kort na zijn dood schreef: ‘hij liet mij zijn vrienden na’.3721 Beb Vuyk heeft zich niet uitgelaten over de gradaties die Du Perron in zijn vriendschappen onderscheidde. Als er iets voor Du Perron leefde, was het wel de literatuur. Iedereen die deze hartstocht deelde kon rekenen op zijn belangeloze aandacht, maar slechts weinigen vermochten door te dringen tot zijn binnenste cirkel van vrienden.

 

In 1937 was bij uitgeverij W. de Haan in de door Anthonie Donker geredigeerde ‘voortrekkersreeks’ Duizend eilanden verschenen, de eerste roman van Beb Vuyk. Bij een ontmoeting met Donker, eind 1937 ten huize van haar uitgever, had deze haar gezegd: ‘Eddy du Perron is een verschrikkelijk vijand en de trouwste en waarachtigste vriend.’3722 In augustus had Du Perron Vuyks roman in het Bataviaasch Nieuwsblad besproken. Hij had wat gebromd over de modieuze ticjes in het boek, maar er wel een belofte in gezien, want ‘Beb Vuyk schrijft, op een paar stroefheden na, knap en zuiver’.3723 Wat de sfeer betreft zat het wel goed, maar in een volgende roman hoopte hij meer psychologie te zien. Beb Vuyk woonde sinds 1933 op Boeroe, waar haar man Fernand de Willigen een kajoepoetiholie-onderneming exploiteerde. In maart-april 1938 verbleef zij korte tijd in Batavia, waar zij een lezing gaf over het leven op een buitenpost. Omdat de lezing 's ochtends was, kon Du Perron er niet bij zijn, maar wel wilde hij graag kennismaken met deze jonge auteur. Hij liet haar na haar lezing een briefje in de hand stoppen waarop hij zijn telefoonnummer had genoteerd. Toen zij later opbelde, klonk zijn stem: ‘Kom bij ons op de thee. Kom zo spoedig mogelijk.’3724

De volgende dag ging Beb Vuyk er met enige reserve heen, maar ze werd veroverd door Du Perrons ‘overstelpende hartelijkheid’, ‘spontane

[p. 892]

vriendschap’ en ‘verrukkelijke verhalen’. Het klikte meteen en Beb Vuyk kwam enkele keren terug. Ze vond dat Du Perron ‘een wonderlijke stem’ had, ‘traag en levendig te gelijk’. Zijn levendigheid contrasteerde met de ‘kale sfeerloze kamer in het on-Indische verdiepingshuis op het Molenvliet’. Het was dan ook een haastig onderkomen, welks bewoners zo weer konden opbreken. Du Perrons eerste indruk van haar was: ‘Een geschikte dikke zus, even joodsch als indisch, allesbehalve “verfijnd” in haar optreden (ze schrijft bepaald fijner dan ze praat), maar met iets heel eerlijks en betrouwbaars, grof maar geschikt, en tenslotte bepaald sympathiek. Ze is opgewekt, blijgeestig en het-leven-ààn-kunnend, maar er is meer in haar, en beter. [...] Ik heb haar 't Archief laten zien enz. - kortom, we zijn als de beste vrienden gescheiden.’3725

Du Perron was gefascineerd door Vuyks verhalen over de Molukken. Na terugkeer op Boeroe gaf het bestaan daar heel wat stof om het Molukse thema uit te diepen. Zij schreef Du Perron uitvoerige brieven over de plaatselijke gezaghebber, een zekere Routs, die niet zo ver van haar vandaan woonde. Zij noemde hem ‘een kerel opgezwollen van n.s.b. waanzin’. Uit een heel eenvoudig milieu afkomstig, was hij na zijn eindexamen hbs direct naar Indië gekomen en had hij vanaf zijn twintigste geheerst ‘met de absolute macht van een middeleeuwsch vorst en de vulgaire geest van een winkelbediende’. Omdat een van de eenden van Beb Vuyk hem hinderde, had hij het dier op zijn erf laten doodslaan.

Wat begon als een burenruzie, escaleerde binnen korte tijd tot een heftige briefwisseling, dreigementen van de gezaghebber en ten slotte zijn door whisky aangejaagde tropenkolder, waarbij hij in dolle woede een hond doodschoot. Beb Vuyk had weinig steun aan haar echtgenoot, die voor zijn werk vaak lang van huis was. Zij klaagde Routs niettemin aan, met als gevolg dat hij werd overgeplaatst. Toen het volk lucht had gekregen van haar aanklacht, kwamen de mensen onder dekking van de nacht in prauwen naar de kaap toe om haar ook hún klachten mede te delen. De gezaghebber had sommige inlanders acht tot tien dagen per maand herendiensten laten verrichten.3726 De parallel met Max Havelaar was natuurlijk niet aan Du Perron verloren. Beb Vuyk trok zich op aan zijn reactie. Zelf zou ze daarover schrijven: ‘Vernederd en verbitterd in een strijd tegen het ambtelijke Indië dreigde ik in mijn felheid en opstand te vereenzamen, door zijn brieven en door zijn artikelen [...] ontkwam ik aan die beperking en voelde mijn eigen opstand groter worden in een collectieve opstandigheid, waardoor ik verlost werd van vernedering en persoonlijke bitterheid.’3727

[p. 893]

Beb Vuyk heeft later getuigd dat haar ontmoeting met Du Perron het belangrijkste moment was in haar schrijverscarrière. ‘Bij al de verschillen hadden we dit gemeen: voor hem en voor mij bestonden de grenslijnen tussen de verschillende rassen niet. Wij doorbraken de koloniale taboes. Wij trokken ons niet terug in de Europese enclave en dat is in een koloniale samenleving net zo erg als de zonde tegen de Heilige Geest voor een gelovige.’3728

 

Du Perrons contacten met beter opgeleide Indonesiërs waren tot medio 1938 beperkt gebleven tot Poerbatjaraka en Mas Patah op het Museum en één visite van een aantal Indonesische letterkundigen in Tjitjoeroeg. Hij was dus wel degelijk aangewezen op de Europese enclave, maar spoedig zou daar verandering in komen.

Troost en berusting

Het werk op de christelijke ams viel niet mee. De vele vergaderuurtjes werkten Du Perron op de zenuwen en de omgang met de leraren was een exercitie in diplomatie: ‘Gvd., dat ik dit nu tot “afwisseling” krijg! En voor de groote som, die de “schade van mijn ziel” nu hièr weer voor krijgt! Er wordt godbetert gebeden voor de vergadering, en bijbelgelezen ook nog. En ik heb van alle gecommitteerden de zwaarste taak werd mij vriendelijk medegedeeld. Er is nl. op 't laatste moment een bepaling gekomen dat voor engelsch en duitsch de tijd per leerling een half uur moet duren inpl. van 20 minuten, met het gevolg dat mijn dag nu duurt van 7 tot half 2 (vergaderingen niet inbegrepen!) en nagenoeg zonder gaping. Tusschen engelsch en duitsch, elk van 6 leerlingen, tijd voor een kop koffie en mijn boterham. En de koffie is beroerd.’3729

Troost bood de lectuur van Larbauds schetsen Aux couleurs de Rome, die Louis Chevasson hem had toegezonden: ‘ultra-literaire nietsjes, maar o zoo verfijnd, tegelijk bekoorlijk en rustgevend, op 't oogenblik een uitgelezen lectuur voor me’.3730 Hij nam ze mee naar Bep en beiden genoten ervan, ‘als van een zalige bries van een ver en zuiver land - laat ons zeggen òns Elysium - zoo wonderdadig werkt zooiets in dit koloniaal pestbestaan’.3731 Hij besefte maar al te goed dat dit ver en zuiver land ook in Europa niet bestond.

Zodra zijn taak als gecommitteerde erop zat, ging hij vliegensvlug naar Bandoeng. Hij voelde zich grieperig en had last van spruw in de mond. Na

[p. 894]

het weekeinde had Bep nog een week te gaan op haar school. Du Perron bracht die week door in Rantjasoeni, waar Adé Tissing onlangs was aangesteld als administrateur. In de berglucht hoopte hij fysiek en moreel wat op te knappen, maar het ging erg langzaam vooruit. Hij miste Bep. Hij geloofde nu wel dat zij echt van hem hield en het ‘fantoom’ De Meester was in Indië wat vervaagd. Anderzijds waren hun levensomstandigheden niet vooruitgegaan. Menselijk tekort, materiële tekorten, hij neigde nu tot een berustende houding. Op 19 juni schreef hij aan Bep:

‘Liefste,
Vandaag heb ik eigenlijk den heelen dag gewacht op een telefoontje. Maar er kwam niets, dus ik vermoed dat je met Alijntje uit bent. Is er straks om half 9 nog niets, dan bel ik van hieruit op, want dàn zal je toch wel thuis zijn?
Wel kreeg ik eindelijk je briefje, dat erg lief was. Ik weet niet wat ik erop moet antwoorden, tenzij: wat hèb je eig. nog aan me? In dit land heb jij 't ook allesbehalve prettig gehad. En later, God weet hoe we dàn door de stomste praktische dingen steeds verder uiteengedreven zullen worden. Je weet niet hoeveel moeheid en berusting er in mijn tegenwoordig gedrag zijn; ik “geniet” er soms bijna van! Ik heb vroeger soms zoo onmenschelijk naar je verlangd en zoo buiten alle proporties geleden, omdat het omgekeerde niet waar was of niet waar scheen te zijn, dat ik me nu met een soort leedvermaak op mijn betrekkelijke rust bekijk, - al helpen griep en spru in den mond daar dan ook flink aan mee. Mijn heele mond is al 3 dagen afschuwelijk pijnlijk, dus zoenen zou ik niet kunnen: een troost.
Je hebt vroeger nooit begrepen hoe ik soms kapot ervan was, omdat je niet bij me kon (of wou) zijn. Ik weet die avonden en dagen nog heel goed: in Scheveningen, in Voorburg zelf, toen je met je vader uit moest, ik ben toen als een gek over dat plein met de hertjes geloopen, niet par manière de dire maar volkomen en letterlijk verloren, en toch, wat was er? een verloofde die nu eens met haar vader uitging. En in Lyon bij Pia; en in Gistoux, toen ik je dat geld van Nijkerk zond om in Godsnaam maar op te schieten. Begrijp je, als ik daaraan denk, dan moet ik nu maar een soort tevredenheid hebben dat ik zooveel beter berust. [...]
Ik ben ziek, van binnen ook. Maar dat wil toch werkelijk niet zeggen dat ik niet van je houd. Ik zou zeggen: wees er, en ik zal doen wat ik kan. - Het beste met die corvée! Zoenen.’3732
[p. 895]

Op zaterdag 25 juni keerden Eddy, Bep en Alain du Perron terug in Batavia. In de resterende weken op het Molenvliet stortte Du Perron zich op een nieuw project: het bijeenbrengen van materiaal voor een bloemlezing uit de Compagniesliteratuur. Hiermee vatte hij een draad op die hij in 1921 had laten liggen. Hij dacht al langere tijd aan zo'n bloemlezing, maar de prikkel om er echt werk van te maken was gekomen van de Bandoengse uitgever Karel Nix. Deze had zich meteen enthousiast betoond voor het plan en wilde zelfs veel portretten, platen en tekeningen in het boek opnemen. Als het succes zou hebben, wilde Nix zelfs een tweede deel dat van Multatuli tot 1900 zou moeten lopen, en misschien ook een derde deel, van 1900 tot heden. Aangestoken door Nix' enthousiasme zag Du Perron ineens een andere horizon voor zich: misschien zouden ze een tijd in Bandoeng kunnen wonen, dat was veel goedkoper dan Batavia en Bep voelde zich er prettig.3733

Du Perron greep zijn laatste kans aan om nog wat te maken van het verblijf in Indië. Hij ging dagelijks naar de bibliotheek van het Bataviaasch Genootschap en alles wat hij daar niet kon vinden moest Freddy Batten voor hem opsporen in Nederland. De ene briefkaart na de andere ging naar de literair kandidaat, soms met een verontschuldigend woord: ‘Ik ga maar door je op deze legerorder-manier te schrijven, want ik woeker werkelijk met den tijd die mij hier rest, om zooveel mogelijk af te doen.’3734 Op 7 juli 1938 was de kopij klaar. Het boek zou heten De muze van Jan Companjie. Du Perron hield Koperberg voor dat het niet zo vervelend zou worden als het wel leek: ‘de gekkigheid redt een heeleboel! [...] En “onthullend” is het in hooge mate.’3735

Uitgever Nix, ‘een Indo die sprekend lijkt op Oom Tom zelf’, werd Du Perrons redder in nood. Nix had aangeboden om voor hem te gaan werken op het risico van gedeelde winst of verlies.3736 Vol vertrouwen dat dit plan iets zou opleveren, hopend dat het Indische culturele tijdschrift zou doorgaan, besloten de Du Perrons tot deze laatste sprong. Bandoeng was hun voorland.

3636Bw iv, p. 219 (20-12-1937); Brieven vii, p. 246 (23-12-1937 aan J. Greshoff). Het Park-Hotel stond op de hoek van de Citadelweg en Rijswijk (thans Hotel Sriwijaya).
3637Het huis van Reinier de Klerk (1710-1780), gebouwd omstreeks 1760. Zie: Van de Wall, Oude Hollandse buitenplaatsen van Batavia, p. 79-113.
3638E.G. du Perron-de Roos aan D. Simons-Posthumus, 27-12-1937 (coll. erven mr. F. Simons). Bep en Eddy du Perron lieten in Indië ook wel grammofoonplaatjes opnemen, die zij inspraken voor Beps oom en tante Simons (mededeling mr. F. Simons, Voorburg, 19-12-1993). Deze plaatjes zijn niet teruggevonden.
3639Bw iv, p. 223 (31-12-1937). Dit is niet gebeurd. F.R.J. Verhoeven zou in 1941 zelf publiceren: De jonge jaren van de Harmonie. De geschiedenis van de oudste sociëteit van Nederlandsch-Indië in de eerste helft van de negentiende eeuw.
3640Bw iv, p. 225-226 (8-1-1937).
3641Brieven vii, p. 217 (2-12-1937 aan F.E.A. Batten).
3642Brieven van Louise Perelaer (1907-1967) aan Marie A.P. (‘Netty’) Roelofsz (1905-1988) (coll. lm).
3643Jacquet, ‘E. du Perron en het Landsarchief’, p. 123-124.
3644Informatie in de Index-folio over 1937, p. 22 p, in het Arsip Nasional, dependance Bogor (door mij geraadpleegd in 1985); gesprek met dr. F.R.J. Verhoeven, Amsterdam, 10-1-1985.
3645Volgens een aantekening in de Index-folio over 1937 neergelegd in (het niet bewaard gebleven) archiefstuk bgs Juli 6-1365. Landsarch. 15/11-'37. In het Arsip Nasional, dependance Bogor. Als goed ambtenaar heeft Verhoeven over deze stap het stilzwijgen bewaard.
3646Brieven vii, p. 314-315 (16-3-1938 aan J. Greshoff).
3647Wies Perelaer aan Netty Roelofsz, 29-6-1937.
3648Bw iv, p. 226 (8-1-1937).
3649Zie: Snoek, De Indische jaren van E. du Perron, p. 141.
3650Joke Bijl trad in 1938 in het huwelijk met Kriek Welter, die DP zou adviseren in de grondkwestie die in het vorige hoofdstuk aan de orde is gekomen.
3651Brieven vii, p. 315-316 (16-3-1938 aan J. Greshoff). Aan het einde van 1938 waren er - na vele mutaties - zes daggelders op het Landsarchief werkzaam: mej. L. Perelaer, mevr. N. Lehman, mej. Moediarti Poesponegoro, mr. G. Francis, mr. Tan Eng Kian en mr. Soegondo. Aan het begin van het jaar was het personeel versterkt met een klerk en een oppasser. Het tweetal boekbinders en het tweetal tuinbedienden werden elk met één man aangevuld. Voorts waren er aan het einde van het jaar drie intellectuele werklozen werkzaam: de heren H.A. Schilder, C. Renaud en A.L. van Hoven. Twee archiefbeambten, Nadjihoen en Achmad, werden bevorderd tot schrijver 1e klas. Mevr. Callenfels was nog steeds chartermeesteresse, A.F.H. Resner was belast met de administratie, kas en huishoudelijke dienst, terwijl G.P. Smits opziener was in de boekbinderij. In de periode dat DP in dienst was moeten er tegen de twintig werknemers zijn geweest. Zie: [F. Verhoeven,] Jaarverslag van het Landsarchief van Nederlandsch-Indie over 1938, Batavia: Landsdrukkerij 1939, p. 7, 15.
3652Gesprek J.H.W. Veenstra met mevrouw J. Welter-Bijl, 10-6-1976 (Veenstra-archief, coll. lm).
3653Brieven vii, p. 279, 285 (4 en 11-2-1938 aan G.M.G. Douwes Dekker resp. W.L.M.E. van Leeuwen). Dit adres was vlak naast Gang Alaydroes (thans hoek Jalan Gajah Mada en Jalan Alaydrus).
3654Brieven vii, p. 302 (6-3-1938 aan J. Greshoff).
3655Gesprek met dr. F.R.J. Verhoeven te Amsterdam, 10-1-1985.
3656Bw iv, p. 303 (11-4-1937).
3657Brieven vii, p. 269 (24-1-1938 aan S. Vestdijk).
3658Gesprek met dr. F.R.J. Verhoeven te Amsterdam, 10-1-1985.
3659De gevonden Multatuli-documenten werden afgedrukt in Multatuli, tweede pleidooi. Verhoeven waardeerde zijn daggelder met name als ‘archivarisch publicist’.
3660Brieven vii, p. 284 (10-2-1938 aan F.E.A. Batten). Van de afdeling geschiedenis waren uitsluitend gedoctoreerden, meesters in de rechten en ingenieurs lid, met als enige uitzonderingen mej. L. Perelaer en mevr. J. de Loos-Haaxman, die conservator was van 's Lands Schilderijenverzameling.
3661Zie: hoofdstuk 43, noot 22.
3662Bw iv, p. 273-274 (15-3-1938).
3663Bw iv, p. 303 (11-4-1937).
3664[W.G. Kierdorff,] ‘“Teghenwoordige staet” van Landsarchief’, in: Java-Bode, 15-3-1938.
3665Brieven vii, p. 269 (24-1-1938 aan S. Vestdijk).
3666Brieven vii, p. 275, 281 (29-1 en 10-2-1938 aan J. Greshoff resp. F.E.A. Batten). Op p. 281 is ‘oesoes’ (darmen) verkeerd ontcijferd als ‘oetjoes’. Seriawan is de plant Elaeocarpus obtusa.
3667Bw iv, p. 240 (4-2-1938).
3668Bw iv, p. 251 (13-2-1938); Brieven vii, p. 349 (25-4-1938 aan S. Vestdijk).
3669Brieven vii, p. 324 (26-3-1938 aan J. Greshoff).
3670Brieven vii, p. 333 (27-3-1938 aan H. Marsman).
3671Binnerts, ‘Herinneringen aan E. du Perron in Indië i’.
3672Brieven vii, p. 345-346 (19-4-1938 aan G.O. Tissing).
3673DP aan E.G. du Perron-de Roos, 24-4-1938; Brieven vii, p. 346 (24-4-1938 aan F.R.J. Verhoeven). Dr. Cohen had DP veertien dagen verlof willen geven, maar op verzoek van de patiënt had hij er tien van gemaakt. Uiteraard werd DP doorbetaald.
3674DP aan E.G. du Perron-de Roos, 25-4-1938.
3675DP aan E.G. du Perron-de Roos, 27-4-1938. Vermoedelijk heeft Alain in die tijd gelogeerd bij Bob en Ellen Verhoeven, die zelf drie kinderen hadden (geboren 1929, 1931 en 1934).
3676Mededeling van Charlotte Loonen aan B.F.H. Arps, die in dezelfde tijd als DP in Sitoe Goenoeng logeerde. Gesprek met Ben Arps, Arnhem, 11-11-2001.
3677Brieven vii, p. 368 (9-5-1938 aan A. Roland Holst).
3678Brieven vii, p. 371-372 (12-5-1938 aan F.E.A. Batten).
3679Brieven vii, p. 396 (21-6-1938 aan H. Marsman); deze radiolezing vond plaats op 28-5-1938 (René Witte aan mij, 5-2-1996).
3680Van der Kop, ‘'s Lands Archief’.
3681Brieven vii, p. 377 + n (29-5-1938 aan F.E.A. Batten).
3682Deze rectificatie was vermoedelijk te danken aan briefjes die Leo Jansen en Hugo Samkalden hadden geschreven aan de hoofdredacteur van De Indische Courant. Zie: Brieven vii, p. 387 (2-6-1938 aan H. Samkalden).
3683DP aan E.G. du Perron-de Roos, 1-6-1938.
3684Idem. Margaretha Ferguson bewaarde een levendige herinnering aan de radiolezingen van Elisabeth de Roos, met haar ‘prachtige donkere stem’. Na een van die voordrachten nam zij contact met haar op en sprak met haar in haar appartement op het Molenvliet (mededeling van M. Ferguson, Den Haag 1991).
3685Du Califou, ‘'s Lands Archief. Besteding der extra gelden’. Zie ook: Snoek, De Indische jaren van E. du Perron, p. 142.
3686Groeneveld, bespreking van Het land van herkomst. Deze excentrieke, eenzelvige man zou in 1941 plotseling overlijden. Bij het ontruimen van zijn kamponghuisje bleek dat hij verslaafd was geweest aan morfine en andere narcotica. Zie: E.W. Ostreig, ‘Uit mijn foto-album. “Strindberg”’, in: Tong-Tong, jrg. 9, nr. 6, 30-9-1964, p. 4.

3687Bw iv, p. 275 (15-3-1938).
3688Idem.
3689Telefonische mededeling van A.A.J. Warmenhoven aan J.H.W. Veenstra, 31-3-1973 (Veenstra-archief, coll. lm).
3690Gesprek met mevr. J. Jansen-Dalenoort, Den Haag, 12-2-2000. Tevens gesprek van J.H.W. Veenstra met mevr. J. Jansen-Dalenoort, 29-5-1973 (Veenstra-archief, coll. lm). Abraham Jansen was geboren in Hengelo op 23-12-1907 en werd op 7-3-1942 door de Japanners vermoord.
3691H.J. Koerts, Een Groninger in Japanse gevangenschap, Garrelsweer: uitgeverij Servo 1986. Met dank aan mevr. J. Warmenhoven-Minderhoud (Den Haag).
3692Brieven vii, p. 263 (8-1-1938 aan H. Samkalden).
3693Brieven vii, p. 298-299 (26-2-1938 aan J. Greshoff).
3694Gesprek van J.H.W. Veenstra met mevr. J. Jansen-Dalenoort, 29-5-1973.
3695Brieven vii, p. 328 (26-3-1938 aan J. Greshoff).
3696Bw iv, p. 292 (26-3-1938).
3697Vgl. Brieven vii, p. 53, 64 (6 en 20-1-1938 aan J. Greshoff); gesprek van J.H.W. Veenstra met mevr. J. Jansen-Dalenoort, 29-5-1973.
3698De gegevens over Van Leur heb ik grotendeels ontleend aan: Vogel, De opkomst van het Indocentrische geschiedbeeld.
3699Idem, p. 14, 188, 197.
3700DP schreef aan Samkalden: ‘Pomp V. Leur in 't hoofd dat die oude Karta Nata Negara een knevelaar was, en leer hem dat de beste oplichters eruit zien als zendelingen.’ Zie: Brieven vii, p. 351 (26-4-1938).
3701Vgl. Brieven vii, p. 273 (29-1-1938 aan G.M.G. Douwes Dekker).
3702Van Leur aan P.J. Bouman, 16-3-1938. Zie: Van Leur, ‘Java, vreemd en vertrouwd’, p. 285-286.
3703Bw iv, p. 312 (19-4-1938). Jeanne van Leur-de Loos (1910-1973) had kunstgeschiedenis en rechten gestudeerd in Leiden. Zij had sociaal-democratische sympathieën en was een gematigd feministe. Zie: Vogel, De opkomst van het Indocentrische geschiedbeeld, p. 139.
3704Brieven vii, p. 351 (28-4-1938 aan F.R.J. Verhoeven).
3705J.C. van Leur aan P.J. Bouman, 21-4-1938. Zie: Van Leur, ‘Java, vreemd en vertrouwd’, p. 289-290.
3706DP aan E.G. du Perron-de Roos, 25-4-1938.
3707Vgl. Brieven vii, p. 431 (3-8-1938 aan H. Samkalden).

3708Bw iv, p. 242 (4-2-1938).
3709Na zijn bezoek aan Djokjakarta had DP enkele brieven met Koperberg gewisseld, maar diens verzoek om iets over Bali te schrijven kon hij niet honoreren: hij wist er te weinig van af en zou eerst eens terug moeten naar Bali. Hij vroeg hem of er geen mogelijkheid bestond hem te laten uitsturen naar het Bali-congres, dat in oktober 1937 werd gehouden. Hij zou hem Hlvh laten toesturen en hoopte hem medio juni 1937 als hij toch in West-Java was weer te zien. Toen Koperberg in november 1937 zijn komst aankondigde, ging de ontmoeting niet door, omdat hij naar Tjitjoeroeg had geschreven, terwijl DP toen al in Garoet zat. Zie: Brieven ix, p. 401-402 (2-6 en 23-11-1937 aan S. Koperberg).
3710Gedeeltelijk weggelaten passage in: Bw iv, p. 243 (4-2-1938).
3711Bw iv, p. 244 (5-2-1938). Zie ook: idem, p. 508-509, waarin bezorger Van Galen Last een uitgebreide karakterschets van Koperberg citeert van de hand van dr. M. van Blankenstein. Koperberg wist alles van iedereen en speelde een bemiddelende rol tussen zeer verschillende personen.
3712De smalle mens, p. 173; Vw ii, p. 628-629. Du Perrons oordeel over Daum staat in een bespreking van Gerard Broms studie Java in onze kunst.
3713Brieven ix, p. 224 (24-12-1936).
3714Eind 1936 woonde Nieuwenhuys nog in Meester Cornelis; hij was toen leraar aan kw iii. Zie: Brieven ix, p. 224 n 1. Zie ook: R. Nieuwenhuys, ‘E. du Perron †’, in: Kritiek en Opbouw, jrg. 3, nr. 13, 16-8-1940, p. 194.
3715DP aan E.G. du Perron-de Roos, 7-6 resp. 8-6-1938. Du Perrons brief van 9-6-1938 is geschreven vóór de komst van Nieuwenhuys.
3716Zie: R. Nieuwenhuys, ‘Maurits, romanschrijver van Tempo doeloe’, in: Nieuwenhuys, Tussen twee vaderlanden, p. 69-103.
3717Brieven vii, p. 408 + n 6 (8-7-1938).
3718Vgl. Brieven vii, p. 532 (30-11-1938).
3719Brieven viii, p. 162, 197 (5-4, 1-6-1939 aan D. de Vries resp. F.E.A. Batten).
3720Brieven viii, p. 193, 279 (29-5 en 28-10-1939 aan F.E.A. Batten).
3721Vuyk, ‘Eddy du Perron’.
3722Idem, p. 188.
3723Vw vi, p. 190-193.
3724Bw iv, p. 299 (4-4-1938); Vuyk, ‘Eddy du Perron’, p. 188. Beb Vuyk gaf haar lezing op 5-4-1938 voor de Bataviasche Vereeniging van Huisvrouwen. Zij werd geïnterviewd door A.E.M. van der Ven (v.d.V., ‘Een Schrijfster in de Rimboe’, in: Bataviaasch Nieuwsblad, 5-4-1938).
3725Bw iv, p. 306-307 (12-4-1938).
3726Beb Vuyk aan DP, 29-6-1938 en 15-2-1939 (coll. lm). In deze brieven ligt de kiem van Vuyks novelle Het hout van Bara.
3727Vuyk, ‘Eddy du Perron’, p. 189.
3728Roggeman, ‘Gesprek met Beb Vuyk’, p. 7.

3729DP aan E.G. du Perron-de Roos, 1-6-1938.
3730DP aan E.G. du Perron-de Roos, 7-6-1938.
3731Brieven vii, p. 397 (21-6-1938 aan H. Marsman). Zie ook: Vw vi, p. 318-324.
3732DP aan E.G. du Perron-de Roos, 19-6-1938.
3733Brieven vii, p. 378 (29-5-1938 aan F.E.A. Batten).
3734Brieven vii, p. 402 (2-7-1938 aan F.E.A. Batten).
3735Brieven ix, p. 404 (20-7-1938 aan S. Koperberg).
3736Brieven vii, p. 424-425 (1 en 2-8-1938 aan J. van Nijlen resp. P.H. Dubois).