Boekbesprekingen en andere artikelen
Blaise Cendrars: Rhum. L'aventure de Jean Galmot
Als men dit werkje gelezen heeft, vraagt men zich weer af waarom Cendrars eigenlijk nog steeds doorgaat voor de kenner bij uitstek van de avonturier; want ziehier, na de twee delen Dan Yack, zijn derde mislukking, en toch, fantasie werd hier van hem nauwelijks vereist. Jean Galmot heeft bestaan, iedereen in Frankrijk heeft wel eens gehoord van Jean Galmot; hij was als man van actie, en zelfs als schrijver, alleszins de moeite waard, en Cendrars had zijn geschiedenis dus maar nauwkeurig na te gaan, leek het, om er iets van te maken dat op de hoogte had kunnen staan van zijn eerste en beste proeve op dit gebied: L'Or ou la merveilleuse histoire du général Suter. Zou het het succes zijn, en de voortdurende aanvragen, die ook dit talent hebben verknoeid? Sedert enige tijd kondigt hij aan, onder de lijst van zijn werken: in voorbereiding 33 delen. Het is misschien niet meer dan een grap, maar het zou ook een aanwijzing kunnen zijn, dat hij geheel op weg is om de reclame-schrijver te worden van het avontuur, iets waartoe zijn stijl, op menige plaats, trouwens altijd voorbestemd leek.
In ieder geval, dit Rhum, dat evengoed anders had kunnen heten, van Procedure af tot Knoeierij, brengt van de figuur van Galmot zoveel als een intelligent buitenstaander, die trouw de kranten heeft gevolgd en zijn boeken kent, die daarbij dan nog enige brieven en processtukken heeft ingekeken, zonder veel moeite vermag te doen. En wat het avontuur betreft: behalve enige oppervlakkige aantekeningen over zijn journalistiek debuut en zijn leven in Guyana, aan het begin en aan het eind (de delen waarop juist het accent had moeten vallen, omdat men er deze man het meest als avonturier in had kunnen zien), krijgen wij eigenlijk niets dan enige processen achtereen
te Parijs, waartoe de rhum-affaire dan aanleiding was. Het is niet de avonturier, het is de door zijn tegenstanders vervolgde parvenu, die Cendrars ons, met vele citaten en résumé's uit de krant, voorzet; een sympathiek en weerbarstig slachtoffer van de vervolgingswoede der afgunstigen. (Nog een titel: het boek had Afgunst kunnen heten.)
Alvorens zich deze afgunst in zo ruime mate op de hals te halen, is Galmot erg rijk geworden; wij vernemen niet precies hoe. Wij horen alleen dat hij hard gewerkt heeft, ondanks slopende koortsen, dat hij dus op waardige wijze tot het goudzoekerstype van de avonturier behoort. Aan het eind wordt hij vermoedelijk vergiftigd, iets wat wij alweer uit de krant wisten en Cendrars' schrijfwijze past zich gemakkelijk bij dit nieuwe mysterie aan. Wat in het oog springt is: dat Cendrars van het avontuur niet alleen, maar van het leven en de persoonlijkheid van Jean Galmot, eigenlijk weinig heeft geweten. Als men dit vooropzet, moet men misschien toch weer bewonderen dat hij (terwijl hij in de loop der processen zoveel cijfers ook citeert) er nog in geslaagd is een vrij leesbaar boek in elkaar te zetten van 250 bladzijden. En het is zelfs geen ‘vie romancée’; al is het soms een ‘vie poétisée’ geworden, wat erger is.
Cendrars heeft Galmot persoonlijk ontmoet, maar meer dan ontmoet is het niet geweest, en dit werkje bewijst dat het niet voldoende was. Ik heb verder niet goed begrepen waarom Cendrars telkens terugkomt op de bovendien banale vergelijking dat Galmot een Don Quichote zou zijn geweest. De avonturier, en dan in onze 20e eeuw, moet, wil hij ook maar enigszins slagen, minstens 9/10 in zich hebben dat zich aan een dergelijke definitie onttrekt; ik kan Cendrars ook niet voor simplistisch genoeg aanzien om hier aan zijn goede trouw te geloven.
Ik voel mij als lezer dus tekort gedaan, en als terugslag, ofschoon ieder gegeven mij ontbreekt, zou ik dit Rhum haast overlezen, om in Galmot te speuren naar het element ‘aigrefin’. Ik weet wel dat hij twee avontuurlijke boeken geschreven
heeft, waarin het gedicht-in-proza, met wat het aan melancholische rhythmen meebrengt, voortdurend overheerst; ik weet ook dat Galmot, in de brieffragmenten die Cendrars citeert, een werkelijke emotie soms wekt, door een lyrisme dat niet alleen menselijk, dat dikwijls dichterlijk is - maar toch! dit alles vertegenwoordigt niet meer dan één kant; vooral wanneer men aan de spionnage of contra-spionnage denkt, waarmee de jonge Galmot zich een plaatsje veroverde in de journalistiek van de Riviera. Wordt zijn lyrisme, dat op zichzelf beschouwd dikwijls faciel is, anderzijds ook weer niet verklaard door ditzelfde verleden? - men voert niet straffeloos jarenlang de pen in de kolommen van Le Petit Niçois. Wat ik van Galmot zou willen weten, heeft Cendrars mij verzwegen; heeft hij, meestal door onweten, maar soms toch ook uit een soort tactiek, verborgen onder de procedure, die het grootste deel van zijn boek overstelpt.
En vérité, besluit hij de haastige notities van zijn 4e hoofdstuk, l'Aventure pour Galmot n'aura été que du travail, du travail, du travail. Met alle respect voor Galmot, ik geloof het niet. Maar indien het waar was, dan nog zou ik een andere biografie van hem willen lezen, waarin de feiten niet zo dooreengesmeten worden als hier, waarin zij ook, zoveel mogelijk althans, tot één schaal worden teruggebracht, en vooral: waarin zij niet, volgens het beproefde systeem-Cendrars, plotseling bladzijden lang worden weggevaagd door z.g. synthetische reeksen van substantieven, die in werkelijkheid niets anders doen dan het gebrek aan informatie maskeren, of aan beeldende kracht.