[p. 679]

Bijlage

[p. 680]
[p. 681]

Aantekeningen voor ‘Multatuli de schrijver’

1856. Na ontslag van Lebak trachtte DD. een jaar lang wat op Java te vinden, vergeefs, en bleef vnl. in de Preanger.

Begin 1857 ging hij naar Europa, geholpen door broer Jan die een tabaksplantage had tussen Bodjonegoro en Grissee. Tine blijft daar zwanger achter.

1 Juni 1857 wordt Nonni (Everdine Huberte) geboren.

Reis over Singapore, Ceylon, Caïro - enige tijd in Marseille - enkele maanden in Duitsland, om te spelen - dan Brussel.

In 1858 is DD. in Cassel, verhouding met Ottilie Worthmann.

Voorjaar 1859 komt Tine met kinderen in Europa. Zij ontmoeten elkaar in Luik; wonen enige tijd in Visé, om dicht bij Maastricht te zijn (hier woonde een gepens. officier de Chateleux, die DD. in Padang had leren kennen en die hem nu steunde). Op raad van de Ch. gaan zij in Antwerpen wonen, vinden daar ook niets. Tine reist doodarmoedig naar Rotterdam. Daar woont haar zuster Henriette, getrouwd met Van Heeckeren van Waliën; deze laat Tine een brief aan DD. schrijven waarin ze hem aanraadt hofmeester of matroos te worden op een engels schip. Daarna reisde Tine (met de fl. 20 die ze voor haar brief gekregen had) naar DD.'s broer Jan in Brummen. Jan gaf DD. geld om naar Brussel te gaandaar, in een hotelletje in de rue de la Montagne - Le Prince Belge - schreef hij van 15 Sept.-15 Oct. 1859 de Havelaar. Op 23 Nov. reist DD. naar Amsterdam om met Van Lennep over de Hav. te spreken.

1860. In Juni verschijnt de Havelaar. Tine woont met de kinderen in Brussel. DD. is vaak in Amsterdam, daar woont zijn zwager Swart Abrahamsz, weduwnaar van zijn zuster

[p. 682]

Catharina. Verhouding met diens dochter, zijn nichtje Sietske, die ‘secretaresse van Insulinde’ wordt (18 jaar oud). Theodoor, later schrijver van Eene Ziektegeschiedenis, jonger broertje v. Sietske speelt voor ‘postillon’. Sietske wordt geidealiseerd tot Fancy!

1861. DD. schrijft de Minnebrieven en Over Vrije Arbeid.

1862. De Ideeën verschijnen. Briefwisseling en eerste ontmoeting met Mimi. Grote invloed van Mult. op de jeugd: ‘Al wie tegen Multatuli fulmineerden, lieten we uitrazen met minachting’ (Meerkerk). - DD. logeert veel bij zijn broer Jan in Den Haag, maar Jan gaat in Nov. terug naar Indië, DD. gaat dan terug nr Brussel.

1863. Tot Maart in Brussel; krijgt fl. 1000 van Charlotte de Graaff, een van de ‘kinderen van Insulinde’. Gaat dan weer naar Den Haag, werkt aan de Ideeën, eerst in Hotel der Nederlanden, dan bij de heer Hotz aan huis. Mimi gaat naar Duitsland, ook om hem te ontgaan, naar Genève en Z.v. Frankrijk.

1864-1865. Mimi woont een tijdlang betalend in bij Tine (te Brussel). Moeilijke jaren voor DD. in Holland, Tine vlucht uit Brussel hierheen (Amsterdam) omdat zij in Br. de huur niet kan betalen.

1866. DD. voor klappenhistorie naar Duitsland. Mimi voegt zich nu meteen in Mainz bij hem; van nu af is zij eig. zijn vrouw. Tine gaat, geholpen door Potgieter en Van Vloten, naar Italië.

1869. Tine terug naar Holland, DD. en Mimi ook, ménage à trois tot 1870, dan ‘vlucht’ Tine nogmaals. DD. was in Mainz, ze wou hem daar opzoeken maar Edu belette het haar.

1874. Dood van Tine, ± 55 jaar oud.

1867. DD. en Mimi naar Keulen, Homburg (om te spelen), Coblenz. Doodarm. DD. schreef wat voor de Haarlemmer Crt. (steun v. Huet) en schreef Een en ander over Pruisen en Nederland. In 1868 erfenis v. Mimi. In 1869 Tine + kinderen nr Holland (zie boven) en ménage à 3.

1870. DD. in Mainz; na uitbreken van Fr.-Duitse oorlog in

[p. 683]

Gustavsbourg en Wiesbaden. Daar (in W.) in Juli 1871 kennis gemaakt met Funke. Tot 1874 veel gewerkt, compleet schrijver (uitgegeven door Funke), vervolg van Ideeën. Vosmaer schrijft de beroemde inleiding Een Zaaier. Na de dood van Tine (1874) schrijft hij Idee 1247.

1875. In April getrouwd met Mimi. Noten van de Havelaar, (De hel in huis bij DD. is zeer goed beschr. door Meerkerk in hfst. 6 en 8.) - Vanaf 1875, dank zij commissies en toelagen, wat meer rust.

1880. Het huis te Nieder-Ingelheim wordt voor DD. gekocht.

1887. (19 Febr.) dood van DD.

 

Toen Stendhal stierf (1842) was M. op Bat. (22 j. oud), verliefd op Caroline V.

Toen Heine stierf was M. òf in Lebak òf in armoede erna, op Java. (1856 - welke maand?)

Toen Musset stierf was M. of op het laatste nippertje in Indië of op de boot naaɹ Europa of in Europa. (1857 - welke maand?) Toen Baudelaire stierf leefde hij met Mimi en Tine samen. (Den Haag?) (1867)

Toen Poe stierf was hij secretaris op Menado (1849).

Toen Nietzsche gek werd was hij 2 jaar dood (1889)); maar toen N. geboren werd zat hij in ellende op Padang. (1844) Hugo (1802-1885) onuitroeibaar, 83j. oud geworden, vergezelt zijn hele leven; bij de opv. van Hernani (1830) is M. nog maar 10 jaar; eind 1851 is de staatsgreep van Louis Bonaparte, M. is nog op Menado, als H. in ballingschap gaat. Hugo sterft maar 2 jaar vóór M. en is 18 j. ouder. Voorbeeld?

 

In Brieven aan Mimi (6e bundel) een zeer belangrijke brief van DD. over de vrijmetselarij (brief 25, van 29 Juli 1863).

 

In een brief van 30 Juli '63 (aan Mimi):

‘Waar ik aanhankelijkheid vond, zucht tot aansluiting was 't grootendeels, ja bijna uitsluitend bij vrouwen. Wat er onder

[p. 684]

mannen van mijn geest is, zal eerst blijken na twintig jaar, als zij die mij lazen in hun kindsheid de maatschappij zullen besturen. Wie ouder was bij mijn optreden, was vooraf reeds ingenomen door koffij, suiker, bijbelgod, corpus juris, metallieken en andere winkelartikelen.’

 

Tine: van 1866-69 is zij in Italië van alles geweest. Eerst gezelschapsdame van Mlle Mertens, maintenée van den prefect van Milaan. Daarna secondante in het pensionnat de demoiselles van de heer Maurice Lecomte (Nonni was daar ook); ze gaf daar frans en engels, vnl. engels. Enige maanden was ze directrice v.h. pensionaat, maar dit werd haar te zwaar; ze gaf bloed op, werd behandeld door de ‘vrouwenkenner’ Mantegazza, die haar ‘une vraie dame’ vond. Ze werd goed gesteund door Potgieter (na haar ziekte zelfs met fl. 50 's maands), hoewel P. zich niet met DD. wou inlaten.

 

De klap-historie. In de Brieven verteld naar Multatuli door Mimi. In Ter Gedachtenis van Multatuli door De Dageraad (1892) een andere lezing door een ooggetuige.

Het gebeurde niet in het Grand Théâtre Van Lier maar in het salon van Duport in de winter van 1864. De beledigde actrice was een zangeres: mevrouw Sauvlet. Mult, had haar zoontje naast zich op de eerste bank, achter hem zaten 2 heren met ringen en mooie dassen en maakten opmerkingen; het zoontje zei: ‘Hoort u daar wat ze van mijn moeder zeggen?’ en Mult. keerde zich om en zei dat zij voor hun 60 cts oneindig meer kregen dan waar ze recht op hadden en dan zij zelf waard waren etc., en toen ze toch doorgingen sloeg hij zijn paraplu op hun hoofden kapot. Zij werden uit de zaal gezet, niet hij. Later werd door deze heren op de Beurs een complot tegen M. beraamd, en zij zouden met hun velen komen, maar een 25 flinke jongens van de Rijkstelegraaf hadden het gehoord en kwamen om vóór M. te vechten, zodat de heren niet durfden en er niets gebeurde. Mult. schreef toen aan de beledigers van mevr. S. dat hij tot hun dienst was en liet hun de

[p. 685]

keus van de wapens, en dáármee gingen zij naar de politie. Zijn eigen lezing, door Mimi verteld in de Brieven, luidt zo (en het moet in het begin van 1866 geweest zijn - dus 2 jaar later dan de heer van De Dageraad zich in het vorige herinnert):

Hij gaf met de hand - mooier dan met een paraplu - een paar klappen aan een heer; toen kwam de ander ziedend van boosheid op hem af en zei: ‘Doe mij dat ook eens, als je durft!’ Toen gaf DD. hem ook een paar oorvegen. Daarop gaf hij de heren zijn kaartje (met de bedoeling te duelleren) maar zij liepen ermee naar de politie. - DD. werd op het bureau geroepen en ging, maar hij moest 20 minuten wachten en ging toen boos weg. - Hij werd tot 2 maanden gevangenisstraf veroordeeld en vluchtte naar Duitsland. Later wist Rochussen gratie voor hem van de Koning te krijgen.

Toen hij zijn verhaal vertelde, thuis, vond iedereen zijn houding prachtig, behalve de kleine Edu (Max) 12 jaar oud (?) die zei: ‘Dek bemoeit zich ook altijd met dingen die hem niets aangaan’. (Dit laatste verteld door Meerkerk.)

 

Dekker schijnt niet veel gevoel voor de polynesische talen te hebben gehad; hij had anders geen vrouwennaam (Saïdjah) aan een man gegeven. Roorda wees hem in 1874 op die fout. (De Bruyn Prince, voetnoot blz. 3)

 

Er staat een zeer goed stuk van Frank van der Goes over Mult.'s politieke betekenis in De Socialistische Gids van Maart 1920. En een nóg beter stuk van denzelfde: Mult. en het Socialisme (hierin wordt gezegd dat M. de nederl. Lasalle had kunnen zijn) in De Nieuwe Tijd jrg I (1896).

 

Multatuliana door J. Em. Engelberts gepubl. in Ned. Spectator 1904 als aanvulling op de bibliografie van Louis D. Petit; o.a.

a.antw. v. Mult, op Lion in de N.R.C. 21 Febr. 1861 (Reeds bij Mimi?)
[p. 686]
b.In Studentenweekblad 1871 (jrg 1) no 1, 3, 4 een stuk v.J.P. Moltzer: Eenige Bedenkingen tegen Nog eens Vrije-Arbeid, met antw. van Mult. in nr 6 en tegenantw. v. Moltzer in nr 7.
c.In het Vrije Volk v. 1873 een brief v. Mult. aan hr Rademacher, nogmaals uitgeg. door B.P. Korteweg in Tolk van den Vooruitgang (1878).
d.Bij Mina Kruseman, Mijn Leven, brieven van en aan Multatuli, vnl. over Vorstenschool.
e.In de bekende ‘Humour Series’ edited bij W.H. Dirks verscheen in 1893 te Londen: The Humour of Holland, blz. 55-124 bevatten vertalingen en geïllustreerd uit: de Bruid, Havelaar, Ideeën, Wouter.

 

Pater G. Jonckbloet is heel boos dat Mult. Woutertje Pieterse een épopée durft noemen, woord dat al misbruikt was door Lamartine naar aanl. v. Milton en Voltaire (Paradise Lost en Henriade) en door Mult. helemaal verkeerd opgevat! Bovendien, zegt de brave pater erbij, als Mult. David Copperfield gelezen had, had hij zich de moeite Wouter te schrijven kunnen besparen, want dàt was de ‘épopée intime du coeur humain’. Er is bij Lamartine en bij Mult. nl. sprake van een ‘épopée intime’, en als de brave pastoor wat beter gelezen had zou hij niet zó verontwaardigd hoeven te zijn. Dezelfde man die met jezuïetische tact heel veel bewonderends schrijft over de Havelaar, besluit goddank met te zeggen dat dit het énige boek is van Mult. dat wat waard is, ‘de volledige werken van Multatuli, alleen de Max Havelaar uitgezonderd, gaan een metalen trommel in, die deugdelijk gesloten en buiten de hoogste noodzakelijkheid nooit meer door ons geopend wordt’. Dit zijn de laatste woorden van zijn boek, maar deze ‘gedachten’ van hem staan dan ook ‘onwrikbaar vast’. Zéér amusant is verder een tot evangelie voor de brave paster geworden artikel van zekere heer Van Keymeulen, hoogleraar in de letterkunde aan de Academie van Schoone Kunsten te Antwerpen, in de Revue des Deux Mondes van 15 April

[p. 687]

1892. Daarin wordt Mult. nu ook als schrijver behoorlijk neergezet, en vooral zijn gebrek aan kennis wordt hem goed ingewreven. (G. Jonckbloet, Multatuli, 1894)

 

Redenering van stuntel Jonckbloet (de pastoor): A.J. (Van Deyssel) had Multatuli ‘geniaal’ genoemd, hoewel geen ‘genie’. Jonckbloet begrijpt dat niet, want iemand die geniaal is (bijv. nw.), is toch een genie (zelfst. nw.) zegt hij. Hij haalt er een opmerking van Mult. zelf bij - het is opmerkelijk hoe opeens alles warm wordt, zodra deze stem klinkt, hoe het stumperige gezeur ophoudt, en leidt royaal af: Mult. is géén genie, dus ook niet ‘geniaal’. Dáárom was het hem begonnen. En waarom is nu Mult. niet geniaal, of geen genie? Omdat de zo prachtige Max Havelaar nièt zijn coup d'essai was. Immers, hij had al De Eerlooze geschreven en heel wat versjes (al vindt de paster die zelf prullig) en de Losse Bladen u.h. Dagb. van een Oud Man (!) en ook heel wat brieven. Commentaar overbodig: de laagheid en de stumperigheid van redeneren, de volslagen onkunde op het gebied van literatuur en psychologie zijn weer volmaakt.

 

Het mooiste is echter misschien nog dat Van Lennep met de Max Havelaar pressie zocht uit te oefenen op Rochussen, met wie hij, hoewel evenzeer conservatief, overhoop lag om ‘aanhangige spoorwegwetten’. Hij voelde zich ook niet erg veilig met de opgewonden DD., maar onderging sterk zijn charme, en toen Rochussen, verveeld door het geval, hem ironisch zijn ‘opgewondenheid’ verweet (uiterst alarmerend voor een Hollander!) wilde hij hem opeens laten voelen dat DD. nog zo verachtelijk niet was als tegenstander en zette hem - zonder zijn voorkennis en zonder eig. te weten wat hij wilde - op de voorlopige lijst van de candidaten voor de Tweede Kamer.

Dat DD., hoewel de Havelaar geschreven hebbende, nog even aarzelde, er nog even over dacht het boek op te geven voor een goede betrekking (verschrikkelijk iets dat zijn tegen-

[p. 688]

standers hem verwijten) laat zich begrijpen: hij had enig recht te aarzelen, gezien de misère voor hem, voor vrouw en kinderen (de tegenstanders zijn op andere momenten de eersten om te zeggen dat diè vóór alles hadden moeten gaan!) - maar hoe men de houding van Van Lennep moet verstaan is mij niet duidelijk. Langs deftig-hollandse kronkelingen wschl.

(Dit alles gehaald uit een lullig, wikkend-en-wegend, gevend-en-nemend, z.g, historisch-bekeken stukje van P. Geyl in Onze Eeuw van (?), 12e jaargang, deel 3, blz. 96 etc.)