Verantwoording
De Man van Lebak is geschreven te Tjitjurug, van eind Januari tot eind Februari 1937; het verscheen in November 1937. Een tweede, door de auteur herziene, maar niet geheel persklaar gemaakte versie, waarin gedeelten van Multatuli, Tweede Pleidooi (1938) en de tekst van De Bewijzen uit het Pak van Sjaalman (1940) waren verwerkt, is posthuum verschenen in 1949.
Bij deze bewerking van De Man van Lebak bleven er stukken over uit Multatuli, Tweede Pleidooi, die Du Perron herdrukt wilde zien in een apart boekje onder de titel Multatuli's Naleven. Het is posthuum verschenen in Juni 1950, en onder dezelfde titel in dit deel opgenomen.*
Multatuli en de Luizen is geschreven in Den Haag in Januari 1940 en verschenen in Maart van dat jaar. De Bijlage is er door de auteur voor een eventuele herdruk aan toegevoegd.
Bij het persklaar maken van dit deel zagen wij ons voor enige problemen geplaatst. Du Perron heeft De Man van Lebak in de onvoorstelbaar korte tijd van een maand geschreven. Dit is te merken aan een aantal onnauwkeurigheden, waarvan verreweg de meeste zich bevinden in de citaten, als gevolg van een kennelijk haastig overschrijven. Met nadruk wijzen wij erop dat geen enkele ervan de zin van de geciteerde passages - en dus van het betoog - aantastte, behalve één, waarop wij nader terugkomen.
O.i. karakteriseren deze tekenen van haast mede de wijze waarop De Man van Lebak - dit eerste pleidooi dat aan
Multatuli, Tweede Pleidooi voorafging - geschreven werd: de spanning, de gedrevenheid, het temperament. Du Perron moge het zelf een compilatiewerk genoemd hebben dat hij ‘voor Multatuli over had’, voor de Du Perron-lezer is het méér: een persoonlijke ontmoeting tussen Du Perron en Multatuli. Indien wij ons op het standpunt gesteld hadden dat De Man van Lebak en bijbehorende geschriften uitsluitend te beschouwen waren als een bijdrage tot de Multatuli-wetenschap, dan zouden wij bij de verzorging van dit deel een Multatuli-specialist hebben ingeschakeld. Wij meenden echter dat ook dit deel in de eerste plaats gezien moest worden in het geheel van het verzameld werk van de schrijver Du Perron.
Anderzijds moeten wij aannemen dat Du Perron, had hij zelf een definitieve uitgave van dit Multatuli-deel voorbereid, nog aandacht besteed zou hebben aan de exactheid van de citaten.
Deze beide overwegingen hebben voor ons geteld; wij hebben gemeend dat onze taak niet verder mocht gaan dan hoogstens een compromis. De citaten zijn zoveel mogelijk gecollationneerd en zo nodig verbeterd naar de bronnen die Du Perron zelf heeft geraadpleegd. Sommige van deze gegevens zijn intussen achterhaald; de vaak onbetrouwbare brieven-uitgave van Multatuli's weduwe is door de brieven- en documentenuitgave van Stuiveling en zijn medewerkers gecorrigeerd. Wij hebben ons echter gehouden aan de bronnen die Du Perron heeft gekend. In de tekst zelf zijn een aantal onjuiste nummers van noten uit de Havelaar en andere dergelijke onnauwkeurigheden verbeterd.
In de tekst ook hebben wij aperte verschrijvingen, door de auteur bij zijn bewerking voor een herdruk niet gecorrigeerde drukfouten, enkele foutgespelde namen, verbeterd. Voorts hebben wij twee onjuiste voetnoten, berustend op een vergissing (waarop de heer G.M.G. Douwes Dekker ons gewezen heeft) bij het collationneren van de twee manuscripten van Multatuli's brief aan de Gouverneur-Generaal van 9 April 1856, nl. de noot op pag. 276 en de eerste noot op pag. 281 van
de eerste druk van De Man van Lebak (2e druk pag. 351 en 356), weggelaten.
Op de waarschijnlijk belangrijkste vergissing maakte prof. dr G. Stuiveling ons opmerkzaam. Op pag. 225 vindt men een citaat uit de Havelaar, beginnend met de woorden: ‘Eerst kort na het terugkeren naar Java...’ Bij Multatuli staat echter: ‘Eerst kort voor het terugkeren naar Java...’ Wij zouden deze fout als een ‘verschrijving’ verbeterd hebben, indien niet uit Du Perron's tekst bleek dat hier sprake moet zijn van een ‘verkijken’, waardoor zijn voorstelling van de feiten werd beïnvloed. De nasporingen van Douwes Dekker naar de legendarische erfenis van zijn vrouw vonden plaats tijdens zijn verblijf in Nederland, dus vóór zijn terugkeer naar Java. De gehele alinea op pag. 225 (Contactuitgave pag. 221) en de laatste zin op pag. 197 (Contactuitgave pag. 194) zijn vanuit deze onjuiste voorstelling geschreven. Beide passages ontbreken in de eerste druk (uitgave Querido). Dat de feitelijke toedracht Du Perron bij het schrijven van De Man van Lebak wèl juist voor ogen stond, blijkt uit de noot op pag. 183 van die druk (vgl. de gewijzigde en uitgebreide noot op pag. 217 van dit deel). Wij volstaan met het signaleren van deze fout, die dus door de schrijver pas in zijn bewerking voor een herdruk is aangebracht, en die niet hersteld kon worden zonder een ingrijpend dokteren aan de tekst, waartoe wij ons niet gerechtigd voelden.
In de afzonderlijke uitgave van Multatuli, Tweede Pleidooi staat bij het hoofdstuk ‘Voorlopig Slot’ de volgende noot: ‘Het ligt in mijn bedoeling eens een leven van Multatuli te geven in 2 delen; een minimum voor deze figuur, dunkt mij. Het eerste deel zou bevatten: De Man van Lebak, het tweede: Multatuli de Schrijver. In afwachting van de uitgever die deze publicatie aandurft, verschijnt dit hele boek als “voorlopig tussenspel”.’ De aantekeningen van Du Perron voor ‘Multatuli de Schrijver’ die in de nalatenschap gevonden zijn, volgen in dit deel na de ‘Verspreide Stukken’.
Deze afzonderlijke uitgave van Multatuli, Tweede Pleidooi was opgedragen aan G.M.G. Douwes Dekker, die van De Bewijzen uit het Pak van Sjaalman aan C. de Hart. Aan het slot van laatstgenoemd boek betuigde de schrijver achtereenvolgens zijn dank aan de heren C. de Hart, H. van der Bijll, E. Gobée, dr G. Stuiveling en Henri A. Ett. Multatuli, Tweede Pleidooi droeg als motto: ‘De man heeft zo als men wil geen al te bestig Carracter, is een plannen en projectmaker, die altoos dangereus zijn.’*
In een van de hoofdstukken van Multatuli's Naleven staat in de copie, naast de derde alinea van pag. 487 in dit deel, een potloodaantekening van de auteur: ‘Hier zetten van die 10.000 Bandanezen tegenover 't bedriegen van zijn vrouw.’
De vier hier opgenomen ‘Verspreide Stukken’ werden gepubliceerd in resp. Nieuwe Rotterdamse Courant van 15 December 1939, Groot Nederland XXXVIII 1940, Tijdschrift voor Indische Taal-, Land- en Volkenkunde LXXX 1940 en Elsevier s Geïll. Maandschrift L 1940.
De y die Multatuli soms wel en soms niet gebruikte inplaats van ij, is overal veranderd in ij.
Alle teksten van Du Perron zijn overgebracht in de spelling die gebezigd is in de reeds verschenen delen van deze editie.
INHOUD
DE MAN VAN LEBAK | |
Voorwoord | 7 |
Oudste Tijd 1820-1842 | 17 |
Sumatra's Westkust 1842-1844 | 40 |
Krawang en Bagelèn 1845-1848 | 100 |
Menado en Ambon 1848-1852 | 140 |
Europees Verlof 1852-1855 | 195 |
Lebak 1856 | 227 |
Laatste Tijd in Indië 1856-1857 | 379 |
Nawoord | 437 |
Bijlage: Vertaling van het getuigenis van de Regent | 444 |
Geciteerde en geraadpleegde Multatuliana | 447 |
MULTATULI'S NALEVEN | |
Indische Overlevering | 453 |
Dr Peé pro Multatuli | 456 |
Verdere Herdenking | 461 |
De Nadruk bij Multatuli | 466 |
Multatuli en de Hollander | 474 |
Modern-koloniale Bijdrage | 479 |
Dialoog over Tropenkolder | 483 |
Het wachten op de Havelaar | 490 |
Multatuli en Van Lennep | 494 |
Al of niet van Potaard | 517 |
Multatuli en Busken Huet | 527 |
Voorlopig Slot | 536 |
MULTATULI EN DE LUIZEN | |
Multatuli en de Luizen | 543 |
Nawoord | 625 |
Bijlage | 627 |
VERSPREIDE STUKKEN | |
Een paar nog onuitgegeven Brieven | 631 |
Duymaer van Twist geeft Multatuli gelijk | 633 |
Saïdjah's lied in het maleis | 649 |
Multatuli's Portretten | 656 |
BIJLAGE | |
Aantekeningen voor ‘Multatuli de Schrijver’ | 681 |
Verantwoording | 689 |
COLOPHON
Dit vierde deel van het Verzameld Werk van E. du Perron werd verzorgd door E. du Perron-de Roos, F.E.A. Batten en H.A. Gomperts.
De typografische verzorging is van Helmut Salden.
In opdracht van G.A. van Oorschot, uitgever te Amsterdam, werd het, uit de Romulus gezet, gedrukt door N.V. Drukkerij G.J. Thieme te Nijmegen en gebonden door Elias P. van Bommel te Amsterdam.