[p. 323]

Een tussen vijf

Dit is het spel van Bob en Betsy, waarin Bob's vrienden meespelen. Zij heten Max, Maurits, Erik en Willie. En er is nog een zevende personage, de masseur. Want de plaats van handeling is een herstellingsoord.

 

In de eerste plaats verschijnt Bob. Een jongmens in goeden doen, vier-en-twintig jaar maar jonger dan zijn leeftijd, knap, ofschoon wat boers, vooral van beweging, prachtige blauwe ogen, ietwat klassieke opleiding (heeft Vergilius in het oorspronkelijk genoten en aantekeningen gemaakt bij de filosofen), maar sportliefhebber, rijdt motorfiets, kampeert vaak in de open lucht. Wat doet hij in een herstellingsoord? Komt men nog in een herstellingsoord uit liefde voor schandaal? Niet meer. Men durft er zelfs gezond wezen, de zieken verachten niet meer de gezonden. Als iemand in de eetzaal een grap vertelt, zijn alle tafels geroepen te lachen. Misschien brengt Bob zijn vacantie in zo'n oord door om te studeren? men studeert immers altijd.

 

Max is de dokter in het oord. Ook mens. Als dokter zal hij een voortzetter zijn; ofwel een vernieuwer, ware het slechts van standpunt. Zijn boek zal het boek zijn der sympathie, sommigen zullen het een akte van geloof noemen (Max verheelt zich niet dat het geloof van grote waarde is). Als mens tracht hij natuurlijk vrij-mens te zijn; overigens is hij twee-en-dertig jaar, klein snorretje en zachte stem, brilleglazen, niet groot van stuk, artistiek, man-van-de-wereld, welriekend, welbespraakt. Als hij zijn boek niet had, zou hij zich

[p. 324]

waarschijnlijk vervelen in het oord, al staat er een piano in de muziekzaal.

 

Kan men in het herstellingsoord de dokter vermijden? Bob en Max komen samen. Het is geen onderzoek, gewoon een gesprek. Maar het vragen is Max eigen. Is Bob sportief! Tennist hij ook? Altijd met dames zeker? Toch niet? Zullen zij dan samen eens tennissen? Met alle genoegen; want Bob vindt het flirten bij tennis zelfs ergerlijk. Hazo! Bovendien verkiest hij zijn motorfiets (hij is op zijn fiets in het oord gekomen): hij rijdt graag door de natuur; alleen; dan geniet hij volop van de vormen-en-kleuren. Welke is wel zijn lievelingskleur? Bob voelt zich wat overvallen; hij gelooft haast: groen. Dat is aardig. En welke vormen vindt hij de mooiste? Dat kan hij zo niet zeggen. Dat is jammer. Hij heeft een krachtig geluid, hij zingt zeker als hij in de natuur alleen is? Nooit, hij heeft het altijd veel te druk met opmerken. Juist, maar dan overkomt het hem zeker wel dat hij fluit. Toch zelden. Ach kom! te wel-opgevoed? Of kàn hij niet fluiten? Bob probeert eens; natuurlijk kan hij best fluiten. Bob en Max lachen. Bob vindt Max een grappige kerel en Max voelt zich tot Bob aangetrokken. Hij vindt hem een klein beetje onvindbaar.

 

Dan verschijnt Maurits in het oord. Maurits, in de vijftig, groot, forsgebouwd, is getrouwd geweest; dat zegt veel. Hij heeft zakken onder de ogen, zijn buik heeft een ongewenst overwicht gekregen op de andere delen van zijn anatomie. Hij heeft de masseur nodig, plus sommige toestellen die een herstellingsoord kenmerken. De masseur is een sterke kerel in witte jas en blauwe broek en met sterke witte tanden; hij is tevens badmeester. Er staat in het herenbad een orgel dat, geopend, de gloeiende oven wordt. Maurits durft doen wat drie jongelingen gedaan hebben, hij heeft een sterk hart; hij vlucht niet onder de 60o; hij heeft voor hete vuren gestaan; hij spot met de vrouw in het algemeen; daar hij voor een geestig man doorgaat, zegt hij dikwijls: ‘Niets is veranderlijker dan de vrouw’.

[p. 325]

Hij staat daarentegen als goed vriend bekend, en die het bestaan heeft verzekerd vooral van veel jongere kameraden. Wie let op wat zijn vijanden hem verwijten? Hij heeft geleefd, dat is algemeen bekend, hij komt wèl omdat hij moet opgeknapt. Maar hij is getrouwd geweest en dat zegt veel, al is hij kinderloos gebleven.

 

Kort daarna komen Erik en Willie. Laat ons deze vriendschap op een verschil van fortuin baseren, een reden als een andere. Erik is rijk en Willie arm, is het niet logisch dat Willie van Erik's rijkdom meegeniet? Zij hebben elkaar reeds op school gekend, Erik was negen en Willie acht; nu is Erik tien jaar ouder, Willie ook. Zij reizen veel samen. Erik is ouderloos. Willie heeft een huidziekte die Erik genezen wenst, zo heeft hij Willie hier gebracht. Er staat in het herenbad een toverlantaren die een roodachtig licht over Willie's vel verspreidt. Toen Willie tien jaar oud was zag Erik hem eens in een manestraal (Willie was toen bij hem gelogeerd), nooit nog had hij zoiets moois gezien. Hij riep Willie weg om zelf in de manestraal te staan; toen vond Willie Erik mooi. Het licht van de toverlantaren schijnt Erik een goed voorteken, als een verversing van hun vriendschap. Hij gaat geregeld met Willie mee om er naar te kijken, en vaak, als om zijn aanwezigheid te rechtvaardigen, neemt hij al kijkend een dennenaaldenbad.

 

Intussen heeft Bob Maurits in het herenbad ontmoet; daar het herstellingsoord klein is, wordt men daar ook gemasseerd. Bob, die juist een grote tocht gemaakt had, was gekomen voor een douche; hij zag de badmeester komma's drukken op Maurits' buik en kon zich niet weerhouden te lachen. Maurits heeft meegelachen, waardoor de vingers van de masseur begonnen te dansen. De vingers van de masseur sloegen daarop Maurits, zoals de vinnige straaltjes van het stortbad Bob sloegen. Toen maakte Maurits een geestige opmerking over zijn eigen ouderdom en Bob's jeugd, een beetje weemoedig ook, heel innemend. Zo gebeurde de kennismaking tussen Bob en Maurits.

[p. 326]

Met Max was Maurits reeds eerder samengekomen, maar dit medisch onderhoud gaat schuil achter het beroepsgeheim. Maurits is Max' patiënt.

 

Ook met Erik en Willie heeft Maurits kennisgemaakt. Hij heeft belangstellend doch vol tact naar Willie's huidziekte geinformeerd. Toen Erik en Willie alleen waren, zei Willie: ‘Wat een aardige oude heer’. ‘Hij is zo aardig niet, vind ik, zei Erik, en vind je hem zo'n oude heer?’ Waarom vond Erik Maurits niet aardig? Hij was zo vriendelijk, vond Willie. ‘Hij is tegen iedereen zo vriendelijk, zei Erik, hij presenteert geregeld sigaretten aan de masseur. Werkelijke heren doen dat niet, de man is vast een parvenu’.

 

Bob heeft Max en Maurits horen spreken over Max' boek. Zelfs vond hij hun gesprek vervelend, omdat hij op het punt stond met Max te tennissen. IJdelheidjes van de dokter: in welk opzicht kan zijn werk een man als Maurits interesseren? Maar op het tennisveld is Max hem weer meegevallen, hij was veel moeilijker te slaan dan Bob verondersteld had, en opmerkelijk vlug overal bij, met het grappige trippeldrafje waarmee hij zich verplaatste. De vriendschap groeit tussen Bob en Max.

 

Weldra komen ook Bob, Erik en Willie in elkaars gezelschap. Max heeft ze bijeengebracht. En Bob heeft Erik en Willie dadelijk leren tennissen: Erik is veel handiger dan zijn kameraad, na vier dagen oefening krijgt hij de ballen meestal over het net, terwijl Willie met een slap handje serveert. Wat heeft Willie toch eigenlijk? vraagt op een keer ook Bob, die hem niet onder het roode licht heeft gezien. ‘Hij is altijd nogal ziekelijk geweest’, antwoordt Erik. Willie protesteert. Hij wil dat Bob hem zal meenemen achterop zijn motorfiets; heus, hij geeft niets om schokken. ‘Nu ja, zegt Bob, er zijn zelfs meisjes genoeg die durven’. Erik heeft een zuur gezicht, maar Bob neemt Willie mee, belovend dat hij niet te woest zal rijden. Willie is banger dan hij weten wil, hij lacht onophoudelijk

[p. 327]

maar klampt zich heel stevig aan Bob vast en is doodsbleek als ze terugkomen. Erik wil dan ook niet meer dat Willie zulke vermoeiende tochten naakt.

 

Wat later heeft Bob zich meer bij Maurits aangesloten die werkelijk een boeiende manier heeft om over vrouwen te praten-Maar als Max aanwezig is glimlacht die altijd ongelovig. Waarom toch? Maurits is getrouwd geweest, men voelt onmiddellijk dat hij het leven kent, hij is daarbij allerminst een opsnijder. Zijn toon is rustig en langzaam, zijn stem zwaar en vast. O, hij is veel mannelijker dan Max, als het daarop aankomt. Men zou zeggen dat Max, evenals Erik, wat tegen Maurits heeft, het kan toch niet alleen zijn omdat hij wat ouder is? Bob begrijpt zoiets niet, hij vindt ze allen sympathiek, hij denkt graag het goede van de mensen en tracht zijn tijd overal zo gezellig mogelijk door te komen. En toch... Toch is het of hij iets verwacht - iets beters natuurlijk.

 

Dan komt Betsy. Als Betsy in het herstellingsoord komt, is zij ook vier-en-twintig jaar oud, maar zeker veel ouder dan bijv. Bob. Veel vèrder, zou zij zeggen. Maar zij kent Bob vooreerst nog niet; eerst ziet zij Max (die haar onderzoekt). Betsy is lijdende. Aan wat? Het is voor het verhaal jammer dat Max zoveel voor zich moet houden. Niets ernstigs, in ieder geval. O neen, hoe ouder zij werd, hoe rustiger. Zij heeft goede eetlust, is sportief gebleven, doet grote stappen, heel geen poeder op de wangen, en op een dag dat zij bij haar ouders weg was, kregen die een telegram: ‘Verbeeld je, Bets heeft 'r haren laten knippen!’ Zij ziet er nog altijd uit als zestien. Wat langer alleen, wat voller; en het verleden, dat sluimert... Betsy is ongehuwd gebleven (gelukkig ja!) maar heeft toch een paar mannen door-en-door gekend; zij komt er rond voor uit, en waarom zou zij niet? Haar vader heeft haar tot het herstellingsoord gebracht. En nu is zij alleen, gerust, gelukkig; haar kamer is zo lachend, vindt zij, en de tuin, goddelijk, in één woord! Zij voelt zich een ander mens worden (en 't was niet eens nodig).

[p. 328]

Betsy neemt zonnebaden en wandelt, stok in de vuist. Opgepast, er gaat altijd weer iets gebeuren.

 

Dààr! zij zijn samengekomen. In de lift, op het etensuur. Bob heeft het deurtje voor haar open- en dichtgemaakt. ‘Ook naar de eetzaal zeker?’ ‘Ja, graag’. ‘Nog niet lang hier?’ ‘Twee dagen’. ‘Aardig hier, nietwaar?’ ‘O ja, èrg aardig’. Er is verder niets gebeurd. Wonderlijke illusie, er gebeurt altijd iets. Zij ontmoeten elkaar weer in de tuin. ‘Houdt u ook van bloemen?’ ‘Zeker’. ‘En wandelt u net zoveel als ik?’ ‘Neen. Ik beweeg mij meer op mijn motorfiets’. Dààr! Betsy's verleden is wakkergesprongen! Frans... hij heette Frans... Natuurlijk zal déze jongen wel geen Frans heten, maar hij is bijna van dezelfde lengte; en Betsy vindt Bob knap. En dan?... Zij vraagt de motorfiets eens te zien. O, de Harley Davidson, precies die van Frans! Dergelijke toevalligheden moesten toch niet voorkomen. O, het verleden, dat al niet meer sluimert! De volgende dag zit Betsy bij Bob achterop de motorfiets. Een dag later zegt ze Bob. Een dag later: ‘Aï, Bob, nee Bob, die zoentjes op m'n oor geven me griezeltjes’.

En laat nu eerst de tijd voorbijgaan (niet te bepalen overigens) waarin alles goed gaat. Helaas, wij mensjes. Het is of Betsy het ernstig gaat menen, ondanks zoveel ondervinding. Bob is ook zo fris. Bob intussen, als hij kijkt naar haar korte haren, betrapt er zich op dat hij mompelt: ‘Ik ben niet van gisteren’. Maar eerst gaat alles toch goed, heel erg goed, totdat...

 

Gebeurtenis: Willie wil weer op de motorfiets, Bob heeft er niets tegen, Betsy wel. Betsy houdt niet van Willie, die zij evenals Bob's andere vrienden nu een tijdlang bestudeerd heeft: zij noemt hem bij Bob een schijnheilig jongetje. Willie is bang voor Betsy. Hij durft niet aandringen en slikt, als het paar wegrijdt, zijn tranen weg. Daar gaan ze, op de motorfiets... Hij had Betsy willen bijten en Betsy willen zijn.

Als gevolg van dat ritje (niet alleen wie kaatst moet de bal verwachten) is Willie stug tegenover Erik. ‘Maar wat heb je

[p. 329]

toch?’ vraagt Erik. ‘Niets’, pruilt Wille. Niet de minste dankbaarheid voor het verdwenen ekzeem; bijgevolg verwijten, en nu kan Willie niet anders dan wanhopig worden. Waarom heeft hij ook zo lang op de beurs van zijn rijkere vriend geleefd? waarom denkt hij niets te kunnen in het leven?

 

En Willie gaat naar Maurits, wiens vriendelijke belangstelling hij nog niet vergeten is. En Maurits, zowaar, blijft de vriendelijke oude heer. Och, natuurlijk kan hij Willie, als deze daar absoluut op gesteld is, wel aan een betrekking helpen. Maar is dat zo dadelijk nodig? Als Bob's motorfiets de voornaamste aanleiding van zijn verdriet is geweest, dan weet Maurits er nog wel iets anders op. Hij koopt een automobiel (hij had sedert lang een nieuwe moeten hebben) en Willie is eerste genodigde.

 

Maar het paar van de motorfiets heeft ook onenigheid gekregen. Bob vindt ronduit gezegd dat Betsy niet lief is geweest tegenover Willie: waarom hem nu niet één ritje gegund? het lijkt haast of ze jaloers op hem is. Bob schijnt al pratende boos te worden en laat zich een woord ontglippen over haar ‘ware aard’. Betsy vliegt van haar kant opeens op, verzoent zich, blijft toch mokken. Bob is ernstig en denkt er weer aan dat hij niet van gisteren is.

 

Er is iets blijven hangen tussen Bob en Betsy, en nauwelijks in zijn kamer terug krijgt Bob het bezoek van Max, die weer komt naar aanleiding van een bezoek dat Erik hem gebracht heeft. Max vertelt Bob trouw wat hij van Erik vernomen heeft over Willie en Maurits en de geschiedenis van de automobiel na het geval met de motorfiets. Het schijnt dat Willie en Erik zelfs niet meer met elkaar spreken. Enfin, Max wil volstrekt niets kwaads zeggen van Betsy, die hij immers zo weinig kent, maar verlaat Bob met een lelijk woord over de vrouwen in het algemeen. Max, die anders altijd dat onderwerp vermeed.

Daarna is Max naar Maurits gegaan, en hebben die twee bijna ruzie met elkaar gekregen. Zij hebben elkaar althans scham-

[p. 330]

per lachend verlaten. Toen is Maurits alleen gaan rijden in zijn nieuwe automobiel.

 

Maar Bob, door Max alleen gelaten, denkt. Hij herinnert zich dat Max in hun gesprek quasi-ongemerkt hem de vraag heeft gesteld of hij met Betsy verloofd zou zijn, en hij heeft ontkennend geantwoord. Nu vraagt hij zich af: waarom?

En toen, zonder verdere aanleiding, heeft hij hevige ruzie gemaakt met Betsy, o veel erger dan de eerste keer. ‘Ik ben niet van gisteren! heeft hij ditmaal geschreeuwd: bedrieg anderen, maar mij niet!’ ‘Bedrieg ik jou? riep Betsy. Verklaar je!’ Maar Bob deed geheimzinnig. Hij sprak over de vrouw in het algemeen en heeft zelfs het woord ‘verleidster’ gebezigd. Zodat Betsy opeens minder driftig werd. Maar Bob draaide haar toen vierkant de rug toe.

 

In die tussentijd is Maurits teruggekomen en heeft een ernstig gesprek gehad met Willie. Is het waar dat Willie niet meer met Erik spreekt? Alles goed en wel, maar Maurits zou niet graag een zo lange en hechte vriendschap verbreken. ‘Van wie weet u dat?’ vraagt Willie. ‘Van Max’. ‘En van wie weet Max het?’ ‘Waarschijnlijk van Erik’. ‘Ha, zegt Willie, is het al zover dat Erik zich bij de dokter beklaagt!’ Maurits schudt het hoofd en glimlacht: ‘Ga het maar gauw weer goedmaken niet Erik’, raadt hij. Willie springt een meter in de lucht. Wat dènkt Maurits wel? Ondanks alles is hij Erik niets verschuldigd. Dat zal Maurits dadelijk merken! Met tranen in de ogen snelt Willie naar Erik. ‘Ik kom je alleen maar zeggen, dat ik je verder niet kan zièn!’ ‘Maar Willie...’ ‘Ik had nooit van je gedacht dat je bij de dokter zou zijn gaan klagen! Vaarwel, Erik’!

 

Erik staat verstomd. Willie wil heensnellen, als Betsy aankomt. Daar smelt hij opeens in tranen. Betsy, die eigenlijk Erik kwam spreken, houdt hem tegen, trekt hem naar zich toe, laat zich nathuilen en sust: ‘Toe jongen, toe jongen, toe jongen’. Erik is compleet stom: Betsy? Willie? wat heeft dit

[p. 331]

alles te beduiden? Hij begrijpt er niets meer van, vooral nu Willie zonder ophouden fluistert in Betsy's oren. Wat kan Willie hààr te vertellen hebben? Erik weet niet dat men altijd veel meer behoefte voelt zich aan zijn vijanden dan aan zijn vrienden te verklaren; zonder te merken dat Betsy eigenlijk voor hem gekomen is, loopt hij opeens weg.

 

Maar nu komt Bob! Hij begrijpt er ook niet veel van, maar treedt gans anders op; vooral omdat Betsy hem heeft zien aankomen en gauw de behuilde Willie gekust. (Waarom heeft Bob haar ook ‘verleidster’ genoemd?) Willie begint bijna opnieuw te huilen. Maar Bob loopt recht op Betsy toe en begint niet te verklaren dat hij nog maar één woord voor haar vindt. En Betsy antwoordt: ‘Hou jij je mond, alsjeblieft. Als je wist wat Willie me juist allemaal verteld heeft; ik schaam me haast...’ ‘Wat?’ ‘Je te kennen’. ‘Mij?’ ‘Jou en Maurits’. ‘Verklaar je!’ verlangt Bob op zijn beurt, maar nu laat Betsy hem staan. Zo gaat het in het leven. Hij vraagt Willie om uitleg, maar die kan niets meer zeggen, zo erg huilt die nu weer. En voordat Bob hem kan tegenhouden, is hij ook heengesneld. Naar Maurits zeker. Bob gaat naar Max.

 

Bij Max vindt Bob Erik, niet meer stom nu maar hevig te keer gaand: Max moèt hem helpen! Max is het hem en zichzelf verplicht te helpen! Allemaal door die onuitstaanbare Betsy en die verfoeilijke Maurits! Het schijnt dat Max wel het naadje van de kous moet weten, maar van hem verneemt Bob natuurlijk niets vanwege het beroepsgeheim. Als hij aandringt, zegt Max alleen: ‘Bob, je hebt prachtige blauwe ogen, zoek bij jezelf de fout; zodra men een vrouw in het spel haalt, moet alles immers spaak lopen?’ Welke monsterachtigheid heeft Betsy dan toch bedreven?

 

Bij Maurits vindt Bob Willie, maar Willie huilt harder dan ooit, want Maurits wil hem niet meer meenemen en aan een betrekking helpen. Maurits die eerst zo aardig was; Erik had

[p. 332]

dan toch gelijk! Welneen, het is juist om niet onaardig tegenover Erik te zijn, en tegenover Max die er zich ook al mee bemoeit, dat Maurits Willie niet meer wil helpen. Maar Willie is toch vrij, wat duvel! Hij huilt en stampvoet tegelijk; als Bob niet gekomen was, zou hij Maurits misschien gekrabd hebben, het is een driftig kereltje als het erop aankomt, Willie. Bob vraagt nu Maurits waar het om gaat. Maurits kijkt Bob scherp in de ogen, glimlacht en zegt: ‘Cherchez la femme’. Echt Maurits. Maar heeft hij het dan ook al tegen Betsy?

Bob besluit in 's hemelsnaam weer naar Betsy te gaan. Maar hij vindt haar niet. Overal zoekt hij Betsy.

 

Waar is ze?... Wat is er al niet in haar omgegaan?... Bob, met wie zij het zo ernstig meende (zal zij dan ook nooit wijzer worden?) en die tot haar zegt: ‘Ik ben niet van gisteren!’ Willie die opeens motorfiets wil rijden, en Maurits die een automobiel koopt, en Erik die bij Max klaagt, en Max die Bob tegen haar opstookt. Wat is er met Bob? wat is er met Bob? Zij durft niet denken. Zij onthoudt alleen maar dat hij haar ‘verleidster’ heeft genoemd. Zij glimlacht, schudt haar korte haren, streelt zich de armen en komt in beweging. Zij gaat er op uit om iemand te verleiden, zij wil iemand kwaad van Bob horen spreken. Maar wie? Max bijvoorbeeld. Die lelijke opstoker van een Max.

 

Maar Max liet zich niet verleiden (men vergete niet dat hij dokter was). Wel zei hij: ‘Het leven is kort en de vrouw veeleisend’. Dat leek toch haast een steek onder water voor Bob. Betsy ging naar Maurits. Zij was nu vastbesloten vol te houden, al zou het een lange reeks worden.

Maurits spotte met haar (men vergete niet dat hij getrouwd was geweest). Dus feitelijk een soort bekentenis van onmacht, dacht Betsy. Zij ging naar Erik.

Erik stond eerst te draaien en liep dan weg. Hij was eigenlijk heel schuw van aard. Behalve zijn vriend Willie, met wie hij was opgegroeid, kende hij weinig mensen.

[p. 333]

En net was Erik weg of Willie kwam, vermoedelijk om zich met hem te verzoenen. Hij vond Betsy, en begon op slag weer te huilen. Betsy, zenuwachtig geworden, snauwde hem af en liep heen zonder naar hem om te kijken.

 

Toen kwam zij Bob tegen, moe van het zoeken. ‘Bo-ob’, vleide Betsy. Hij hief het hoofd op en vond haar veranderd. Hoe had hij haar ooit ‘verleidster’ kunnen noemen? Hij draaide haar weer vierkant de rug toe. Maar Betsy liet hem niet los en sloeg de spijker op de kop: ‘Je bent niet van gisteren, zei ze, maar geef toe dat je miskeek toen je een verleidster in me zag. Bob, als we van hier weggaan, zullen we zeker gelukkig worden... Maar we gaan nog niet weg, hè Bob? Als je misgekeken hebt, heb je mij miskend. Jij of anderen; maar je bent te veel uit één stuk om niet een verklaring te eisen. Kijk, daar komen ze net, je vrienden’.

Werkelijk kwamen van de ene kant Max en Erik, van de andere kant Maurits en Willie, twee aan twee druk kibbelend. ‘Je had er je op een handiger manier mee kunnen bemoeien’, zegt Erik. ‘Ik die me haast gecompromitteerd heb door me ermee in te laten’, zegt Max. ‘Ik hèb je niets beloofd’, zegt Maurits. ‘O, Erik had gelijk, Erik had gelijk!’ roept Willie. ‘Heren, zegt Bob, nu we toch bijeen zijn, vertelt u me toch eens wat u allen heeft tegen Betsy’. ‘Ja, alstublieft!’ zegt Betsy, en daar zoeken de vier opeens aansluiting bij elkaar. Max glimlacht hoffelijk. Maurits kijkt in de lucht, Willie is begonnen zich te krabben, maar Erik heeft zijn hand gevat. ‘Alsjeblieft, heren’, zegt Bob. ‘O... niets’, zegt Max. ‘O volstrekt niets’, zegt Maurits; en Erik en Willie zeggen niets. ‘Dan vind ik jullie een verzameling...’, begint Bob. ‘O, Bob,’ zegt Betsy. ‘Ik zal niet zeggen wàt voor verzameling, vervolgt Bob, maar het is volstrekt niet fraai zoals jullie gehandeld hebben, dat staat vast’. ‘Och Bob, zegt Betsy, laten we nu maar gaan’. ‘Ik heb me in jullie lelijk vergist’, vervolgt Bob. ‘En wij ons misschien in jou’, zegt Max flemend. ‘Des te beter, des te beter, fluistert Betsy, laat ons nu maar

[p. 334]

gauw gaan’. ‘Hoezo?’ vraagt Bob. En ‘hoezo?’ vraagt Max. Erik en Willie zijn al weggeslopen, die twee hebben zich onderwijl verzoend. ‘Och, Bob, wat vraag je nog, zegt Betsy, toe laat ons nu toch gaan!’ ‘Laat ons allen gaan’, zegt Maurits, en hij trekt zich, handen in de zakken, uit de verklaring terug. ‘De overwinning is aan de juffrouw’, zegt Max met een over-theatrale buiging. ‘Dat zou ik zo zeggen’, constateert Betsy. ‘Ik ook!’ zegt Bob. ‘Ik zèg het’, zegt Max. ‘Nu Betsy, laten we dan maar gaan!’ En zo zijn ze vertrokken. De motorfiets stond in de buurt, en hun koffers werden hun nagezonden. Wat een voldoening voor Betsy, en voor Bob dan, die zich zo ferm heeft gedragen, want wat had Betsy gedaan zonder Bob? Vóór ze op de motorfiets stapten, werd hij dan ook vergast en vertroeteld: alle Betsy's innigste kussen in één adem achter elkaar, en toch was het hem bij het wegrijden droef te moede, omdat hij zich afvroeg of hij, van de zes, niet de enige was die zichzelf had gedupeerd.

Dec. '24