[p. 124]

Het spook

 
Tezamen en compleet. Wat meer nog te verlangen?
 
Geen kind zelfs; 't huis is vol - ook van herinnering.
 
De schaduw van een ploert blijft altijd rond ons hangen.
 
Wat haar geloof eens was, is mijn vernedering.
 
Een ploert, een ploert of twee. Ik zie ze elkaar vervangen
 
tot de een de ander wordt: één ploertvereniging.
 
Men slaat geen spoken dood, dus ik, dus ik zal hangen.
 
En hangen immers ook is zinneprikkeling.
 
 
 
Als Paris voor hem vlucht, roept Diomedes hem
 
‘maagdenverleider’ toe, striemend met woorden
 
tot lafheid vechten wil. Het spook lacht om een stem,
 
 
 
zoals 't om slagen lacht. Het is niet, het vermoordt
 
wat is. Er moet iets zijn, wil iemand iets vermoorden.
 
Hoeveel in mij, dat zong, werd door het spook gesmoord.
 
Maar oud, vernederd, dood - voor dit geen requiem.