[p. 122]
Garut bij nacht
Drie palmen in het duister, drie palmen in de wind.
Gefluister, klein gefluister, klanken die men verzint.
De maan is door de wolken bedekt, bedekt: een schicht
treft, onder 't zwarte kolken, soms 't hele nachtgezicht.
Damars, ketapangbomen zijn angstig saamgeplet,
boven wat men hoort stromen, tot een compact bouquet.
Daarachter zijn de bergen versmolten met de lucht
en wat zich moest verbergen is lang daarheen gevlucht.
Het dorp is hier gebleven, vervaald en uitgespreid.
Geloof tòch aan het leven, het heeft ons soms verblijd.
Nog klinken paardehoeven, nog doet hier wat hij kan,
met ratels voor de boeven, een soort van klepperman.
Vergaan doet elke luister, met de ogen van het kind.
Gefluister, o gefluister. Drie palmen in de wind.
21 October '37