[p. 111]

De bierpiraat

 
Hij dreef op alle bieren en ging prat
 
dat drank hem nooit een beentje had gelicht,
 
en overdreef niet: meer dan ieder vat
 
kon hij bevatten - 't was zijn overwicht.
 
 
 
Enorm daarbij: een stier, met een gezicht
 
zo onbehoorlijk opgeblazen, dat
 
men met plezier erin gespogen had,
 
wanneer men spugen kon met de ogen dicht.
 
 
 
Ik heb mij vaak aan hem gesterkt. Die man
 
schonk mensenkennis uit dezelfde kan:
 
zijn anecdoten waren psychologisch.
 
 
 
Hij zag van iedereen de platte kant;
 
ik gloeide in zijn schaduw: mijn verstand
 
bevond hem bol, maar tot de slokdarm logisch.