[p. 55]

Sonnet van burgerdeugd

 
De trammen tuimlen door de lange straten,
 
al 't leven buiten en de ramen dicht,
 
wat thee voor ons en de avond te verpraten,
 
de lamp streelt rustig ons voornaam gezicht.
 
 
 
Inbrekers, wurgers, rovers en piraten,
 
en de eerste zondvloed en het laatst gericht,
 
elke onrust heeft ons deugdzaam hart verlaten.
 
O thee! o vriendschap! o kalmerend licht!
 
 
 
Straks 't balsemende donker, morgen lopen
 
wij opgefleurd te kopen of verkopen;
 
God levert de eerzucht en het daaglijks brood.
 
 
 
Genoeg vermoeienis om 's nachts te slapen,
 
alle overgangen tussen lach en gapen,
 
en aan het eind, de liefderijke dood.