[p. 47]

Ander beeld

 
‘Uw hart, mijn lief, en voelt het geen bewegen?’
 
zo vroeg eens Hooft, men weet, die vroegre Hooft,
 
die aan de min deed, aan de min-god heeft geloofd,
 
een dichter met een baard, wiens taal was ingeregen.
 
 
 
De vreemde vraag! en vreemd moet het verlegen
 
glimlachje zijn geweest de schone ontroofd.
 
De vraag is in mijn stem het boek ontstegen:
 
de schone lachte en schudde koel het hoofd.
 
 
 
Ik heb haar hand genomen toen; zij keek
 
of ik mijn nagels had geknipt; waar bleek
 
van niet, riep zij een roodverlakte doos te wapen.
 
 
 
Blinkende punten, wat gekriebel en een knap
 
bij iedre tel... Zij was zo wijs en knap!
 
Hoog boven ons was haar hart ingeslapen.