E. du Perron
aan
P.N. van Eyck

Bergen, 28 maart 1940

Bergen, 28 Maart '40.

Waarde Van Eyck,

Dank voor teruggezonden stuk en schrijven. Allereerst: het doet mij oprecht genoegen dat de verzen van Robbie een uitgever gevonden hebben, want nu doèt Stols het natuurlijk ook. Zeg hem dat hij mij overigens werkelijk geen ‘dankbaarheid’ verschuldigd is voor deze weinige bemoeienis en dat ik zeer blij zal zijn als hij mij een ex. met opdracht stuurt, waarin hij mij mag eddyën, meneeren of misteren, precies zooals hem dat zelf het beste uitkomt.

Zooals ik je al schreef: je zult wel gelijk hebben over die te groote lengte van mijn ontluizingsarbeid, maar weet je wat het is met me? ik geloof aan de lust die achter de schrijverij zit en die duurde bij mij blijkbaar niet korter. Ik geloof dat wanneer je over een dubbele moord niet meer dan 2½ blz. maximum kunt pennen, je er dan vooral geen 3 maken moet, maar heb je lust om 95 blz. over een neusverkoudheid te schrijven, doe het dan geen 94½. De rest gaat de proevers aan, die natuurlijk weer het volste recht hebben het schoteltje niet lekker te vinden. Wat het ‘nut’ betreft, ik ben volmaakt tevreden als het soort waartoe het dirage Van Leggeloo behoort, de pest ingejaagd krijgt, en je zult - neen, je zou, àls je erop lette - uit de krantenrecensies zien, dat dit doel wel bereikt wordt.

Verder moet zoo'n brochure iets actueels en voorbijgaands zijn; over een paar jaar al een curiosum voor Multatuli-maniakken, zooals de brochures van Loffelt,6858 Van der Goes,6859 etc. Ernstiger be-schouwingen verdient zooiets niet, en ‘heeft het je verveeld of onderhouden?’ is de belangrijkste kwestie die ik erover aan de orde zou stellen.

Met vreugd hoor ik dat je aan het boek over Gorter bent begonnen.6860 Dat zal nog eens iets anders zijn, dat betwijfel ik geenszins! ‘Als ik iets in De Gids publiceer, is dat héél iets anders dan wanneer jij iets in Forum publiceert’, zei Huizinga eens tegen neefje Ter Braak. Maar jij bent, geloof ik, te vriendelijk of te bescheiden om zulke dingen zoo te zeggen. - Ken je overigens, in deze lijn, de conversatie tusschen Mirabeau en Rivarol? Nr. 2 had nr. 1 wagen tegen te spreken en nr. 1 zei op een gegeven moment verstoord: - Monsieur, vous n'êtes qu'une autorité plaisante, et vous n'auriez jamais dû oublier la différence qui existe entre la vôtre et la mienne! - Waarop Rivarol beminnelijk antwoordde: - J'étais trop poli pour vous la faire remarquer.6861

Dit mopje geloosd hebbende, wensch ik niet van het begonnen Gorter-boek af te stappen, zonder je te zeggen dat het mij hartelijk welkom zou zijn, zoodat je aan mij nu ook al verplicht bent het af te maken. Laat je niet door vervolledigings- en vervolmakings-cultus stuwen naar mis- of ongeboorte en denk nu al aan de opdracht die je er voor mij in schrijven zal. Doe er een paar mooie portretten van Gorter in en vergeet niet te vertellen dat hij Multatuli zoo hoog schatte, tot zeer laat in zijn leven en niet alleen als student.

Wij zoeken naar een definitiever woonsteê, maar die vereischt moeite en aandacht. Physiek voel ik me nog allerbelabberdst en zelfs een krantenstuk schrijven kan ik niet. Beklaag mij dus ook.

Tot ziens, over 1 of 1½ maand, denk ik nu, en veel hartelijke groeten, ook van Bep en Alijn en aan Nelly en den jongen dichter. Jany zag ik nu in 2 dagen niet, maar ik neem toch maar op me om zijn groeten erbij te doen. Geloof mij steeds gaarne je

EduP.

Over Van Vriesland durf ik je geen raad geven. Voel je je bloeddorstig, zoo vlieg hem naar de strot en verscheur hem (per advocaat, want zijn bloed zal wel niet goed smaken). Word je, door werklust afgeleid, onverschilliger gestemd, zoo laat hem zijn bloed met alcohol en poëzie rustig verder bederven.6862

6858A.C. Loffelt, Jupiter van Vloten en zijn kritiek. 's-Gravenhage 1876.
6859F. van der Goes, Dr Swart Abrahamsz over Multatuli. Amsterdam 1888.
6860Van Eyck had in februari 1940 zijn Inleiding op Gorters Mei (Bibliotheek der Nederlandse letteren, Amsterdam 1940, p. I-LVIII) voltooid. Daarna begon hij aan ‘Herman Gorter 1883-1897’, dat onvoltooid bleef (zie P.N. van Eyck, Verzameld werk 7, Amsterdam 1964, p. 69-475).
6861Zie Louis Latzarus, La vie paresseuse de Rivarol. Parijs (1926), p. 148.
6862Mogelijk een conflict over de opname van gedichten van Van Eyck in Van Vrieslands Spiegel der Nederlandsche poëzie door alle eeuwen.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie