E. du Perron
aan
G. Stuiveling

Den Haag, 2 januari 1940

Den Haag, 2 Januari '40.

Waarde Heer Stuiveling,

Ik heb op uw laatsten brief niet meer geantwoord omdat het onderwerp van de opdracht wel uitgeput was. Wij bedreigen elkaar nu dus over en weer met zoo'n grapje,6582 al heeft het voor u, blijkens een opmerking in een van uw epistels, nog een bijsmaakje van feodale vleierij en al proef ik daar niets van. Ik vind een opdracht, voor mezelf, het allerprettigst als illuzie dat ik niet voor ‘het publiek’ gewerkt heb; dat dééd ik dan ook niet, ondanks alles wat men ervan zeggen kan; ‘het publiek’ voor oogen zou mijn pen doen stilstaan om dezelfde reden die maakte dat ik nog nooit één lezing hield: iets te gaan vertellen aan een verzameling menschen lijkt me zoo absurd dat ik er geen woord uit zou krijgen. Dit is een gevoel dat ù wel totaal vreemd moet zijn. Het doet er ook allemaal niet toe.

Ik schrijf u eig. om u te wijzen op een overheerlijk boekje dat onlangs verschenen is: De Waarheid over Multatuli en zijn Gezin door... de Schoondochter.* Ja, de Waarheid, en eilacy! de Schoondochter. Als u het boek van Pée las en tant soit pen interessant vindt, dan màg u dit niet missen. Het is, met jhr. De Kock, wel het ignobelste dat ooit over Mult. gepubliceerd werd, maar een prof. Kruisinga6583 alhier schreef aan Het Vaderland dat hij het een ‘waardig’ antwoord vond. Hier en daar heeft het mensch nog gelijk ook, dat is onmiskenbaar, en ze is er voor een groot deel in geslaagd ‘Edu’ te rehabiliteeren; ik moet erbij zeggen dat ik nooit goed begrepen heb waarom die Edu zóó door Pée vervolgd en afgemaakt moest worden (en later door Ter Braak). Maar het mensch is van een soort, en heeft een toon en een ponteneurderige fesoenskliekgeest, om haar zonder vorm van proces de trap af te smijten met haar weduwschap en al.

Misschien wilt u met dit geschrift niets te maken hebben, dat zou mij in uw plaats het verstandigste lijken. Van mij zegt ze op zekere blzij dat ze afwacht of ik me als ‘een gentleman’ gedragen zal; ik heb me nu voorgenomen haar iedere illuzie te ontnemen op dat gebied en dus zal ik reageeren.6584 Nu wilde ik u vragen: zit ik u in den weg als ik een bespreking ervan geef voor Gr. Ned. De kwestie is: wilt ù die bespreking geven, dan sta ik u met plezier die plaats af, want ik kan in ieder geval mijn recensie-exemplaar verdienen met een stuk in het Bat. Nwsblad. Is de karwei u te vies, dan doe ik het in beide organen.6585 (Maar bovendien zal ik er op de een of andere wijze ook nog ‘grondiger’ op ingaan.)

Graag dus antwoord hierover; liefst spoedig.

De heer Ett ontmoette en sprak ik nu. Hij had een ms. van 400 blzij af, de arme, over de complete Havelaarszaak, wilde alles wat ik gedaan had (inclusief de polemiek met De Kock en Saks) nog eens dunnetjes overdoen, etc. Bovendien was dit werk zeer zeer matig, hoewel het ook weer ‘ermee door kon’, de dwaze opzet daargelaten en het feit dat hij er zeker geen uitgever voor vinden zou. Wij hebben nu zoo afgesproken: hij probeert nog wat dokumenten (nieuwe) in losse hoofdstukken te ordenen en ik zal hem helpen die uitgegeven te krijgen, hetzij in Gr. Ned. hetzij in Bijdragen Kon. Inst. of zoo, door bemiddeling van dr. Stapel. Hij heeft daarvoor den tijd tot mijn boek verschijnt, dat ik precies zoo uitgeef als u het gezien hebt, behalve nog de paar wijzigingen waarover wij gesproken hebben, en een blz. of 20 die erbij komen uit een onuitgegeven boekje van De Bruyn Prince, waar Ett ‘op zat’ toen ik in het Mult. Mus. werkte, maar dat hij mij nu met alle vriendelijkheid gegeven heeft. In dat boekje staan nl. nog dokumenten over het ‘naspel van Lebak’ - het onderzoek na Dekker's vertrek. Zoo wordt mijn boekje dus aardig compleet. Deze dokumenten wil Ett ook nog zien te loozen vóór mijn boekje uit is.

Ik laat hem begaan, want 1o kan zijn manier van publiceeren me niet veel schelen,* 2o gun ik hem, na het harde werk dat hij eraan gehad blijkt te hebben, dat hij er zich een zekere bekendheid mee verwerft. Als hij met dit soort werk door wil gaan en het gaandeweg beter doet dan nu, kan het zelfs aardig worden en wil ik hem met plezier ermee helpen, waar ik dat kan; maar op dit terrein Multatuli behoud ik mij het recht voor, het werk dat ik ervoor gedaan heb toch uit te geven, onafhankelijk van hem. Hij had ermee klaar kunnen zijn, al lang zelfs, vóór ik uit Indië terugkwam, als hij 't goed had aangepakt en niet met deze dwaze opzet; hij werkt er al een jaar aan, meen ik, - of langer; in ieder geval was dat boekje van De Bruyn Prince sinds Maart 1939 bij hem thuis en heeft hij ook allerlei papieren meegekregen, terwijl ik alles in dat koude museum heb mogen doen. Toch had ik met hem te doen, toen ik dat enorme ms. zag! Hij heeft het me meegegeven om het te lezen; toen ik het gelezen had, was ik tenminste in zooverre gerustgesteld, dat ik niet een meesterwerk in de wielen gereden had. (Dàn had ik mijn publicatie misschien ook wel ongedaan gemaakt!)

Ik kreeg uw Briefwisseling Vosmaer-Kloos. Binnenkort ga ik nu schrijven èn over u als poëet èn over u als uitgever6586 van deze dingen (ik kan er dan ook nog wat bij zeggen over uw Nwe Gids als Geestelijk Brandpunt, dat ik me heb aangeschaft). Het worden 2 verschillende artikelen. Maar, zelfs als ik ze deze maand nog wegzend, hebt u kans dat het April wordt vóór ze verschijnen, want er ligt nu een stapel van me bij 't Bat. Nwsbl. en ze komen er niet vlug doorheen, dwz. ze plaatsen minder dan ze wel konden en dan mij lief zou zijn.

Tot zoover; dat is weer veel bericht! Het beste met 1940, voor u en voor ons allen in dit bedreigde land. Gaarne uw

EduPerron

6582Stuiveling liet in zijn brief van 9 december 1939, waarin hij allerlei bedenkingen opsomde tegen literaire opdrachten in boeken, de mogelijkheid open, dat hij DP nog eens een boek zou opdragen; vgl. 3890 en 3896.
*Bij van Stockum. Wschl. kent u het allang!
6583Prof dr. E. Kruisinga, oud-collega van Edu in Sappemeer; brieven van hem aan Edu's weduwe in De waarheid over Multatuli en zijn gezin, p. 40-43 en 431, zie ook Multatuli en de luizen, p. 49-50 (Vw 4, p. 599-600).
6584‘Ik wacht met belangstelling af, of E. du Perron een gentleman is, want dan weet hij, wat hem te doen staat’, De waarheid over Multatuli en zijn gezin, p. 112.
6585DP besprak het boek in beide bladen: ‘Pro en contra Multatuli’ in BN van 24 februari 1940 (av.) (niet in Vw) en ‘De waarheid der wrekende schoondochters’ in GN 38 (1940) 3 (maart) p. 340-348 in de rubriek ‘Commentaren’ (gedeeltelijk in Vw 4).
*In den zin van: dat hij me niet overbodig maakt. O, o! eens zal dit misschien ook nog eens met kommentaar tegen mij worden ‘gebruikt’!
6586‘Literair historische opheldering’ over De briefwisseling Vosmaer-Kloos, Uitgegeven en ingeleid door G. Stuiveling. In: NRC van 13 februari 1940 (av.) (Vw 6, p. 507-512).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie