E. du Perron
aan
E. Gobée

Den Haag, 10 december 1939

Den Haag, 10 Dec. '39.

Geachte Heer Gobée,

Ja, onzerzijds blijft afgesproken dat wij Woensdag as. bij u komen. Wij nemen de blauwe tram naar Leiden en denken zoowat 4 uur bij u te zijn. Is dat goed?

Ik schreef dezer dagen voor Kritiek en Opbouw een groot stuk over het boek van dien franschen professor (uit Algiers) G.H. Bousquet, La politique musulmane et coloniale des Pays-Bas. Kent u dat? Ik zou er uw opinie wel over willen hooren. M.i. staat het vol met juiste dingen en is toch 's mans gepraat over fransch ‘idealisme’, dat hij tegenover de hollandsche ‘nuchterheid’ stelt, ergerlijk; niet zoozeer uit hypocrisie overigens, als door een gebrek aan denkmoed, aan consequent doordenken wat dit zg. idealisme, dat hij dan voorstaat, eigenlijk beteekent. De hollandsche nuchterheid, zelfs waar die cynisch wordt, is mij tenslotte liever dan dit ‘idealisme’ van zoo'n fransche V.C.-er. (Overigens bewondert hij ten zeerste Snouck - wiens leerling hij ook is - en veracht hij Multatuli op de misselijkste gronden, hoewel hij beweert de Havelaar gelezen te hebben, die hij dan ook mee opneemt in zijn generale verachting.)

Tot Woensdag dan, zonder tegenbericht.

Gaarne uw

EduPerron

P.S. - Kunt u mij eenige literatuur opgeven waarin ik de figuur van Snouck kan bestudeeren? (Ik bedoel zooiets als de publicatie van de corresp. door Damsté in Kol. Tijdschr.,6481 als de dissertatie van Naarding etc.) Hij boeit me steeds meer, omdat hier werkelijk iemand is die èn proper, ‘ethisch’, dacht èn een consequent kolonisator bleef. - Wat die diss. van Naarding betreft: niet zoo lang geleden was ik bij Jan Romein die zich afvroeg wat Gerretson zoo bewogen kon hebben om Van Heutsz af te breken, - want de diss. schijnt bijna geheel door Gerretson zelf geschreven te zijn, zooals de stijl al aanduidt. Ik veronderstelde toen: misschien omdat hij Van Daalen een nòg flinker soldaat vond. Maar een paar dagen geleden was ik hier bij den dichter J.C. Bloem, die een oud vriend van Gerretson is en van wien ik hoorde dat Van Daalen de schoonvader van Gerretson was. Grappig is dat! Multatuli heeft een schoondochter die hem juist uit alle macht bemoddert, Van Daalen een schoonzoon die hem verdedigt tot in de proefschriften van zijn ‘kweekelingen’.

6481In Koloniaal tijdschrift 25 (1936), 26 (1937) en 27 (1938) publiceerde H.T. Damsté een reeks artikelen getiteld ‘Drie Atjeh-mannen: Snouck Hurgronje - Van Heutsz - Van Daalen’.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie