E. du Perron
aan
L.P.J. Braat
Den Haag, 3 december 1939
De twee gevangenen
Sinds zij zich afsloot voor de roes van 't dansen
tart Stella Holland met versteende blik,
rechtop in 't strak fluweel, waaruit als kransen
de mouwen storten, ruisend snik op snik.
Het mausoleum wekt makabre trancen.
‘Juich niet voor muren, waar 'k mijn hart verstik!’
Grootmoeders jurk om zich in te verschansen,
maar 't hart danst woedend voort en zegt toch: ik.
Terwijl, gezeten, Wilma de hoogblonde
vergeten blijft dat zij is kind geweest,
zich kind toont van dit land en de gekooide
wat toelacht, dan weer ernstig een verstrooide
soort aandacht wijdt aan 't stromen van de weg.
Bevrijd, bevrijd, - met hollands overleg.
E. du Perron
Noot
Dit is de Wilma van 't portret,
die ik in dit vers heb gezet.
De echte heeft nog wel iets anders:
meer schranders.
E.d.P.
Den Haag, 3 Dec. '39.
Geachte Heer Braat,
Hierbij dan vast het sonnet,6458 met een klein staartje. Maar een reproductie is nu ook echt onmisbaar. Ik zal probeeren spoedig die kist van mij, waarin de auteursteekeningen zitten, open te krijgen.
Met vr. gr. uw dw.
EduP.
6458Zie voor een reproductie in kleur van ‘Dubbel vrouwenportret’ H.L.C. Jaffé, Willink. (Amsterdam 1979), p. 91.