E. du Perron
aan
D. de Vries
Bandoeng, 8 februari 1939
Bandoeng, 8 Febr. '39.
Geachte Heer De Vries,
Veel dank voor de moeite die u weer deed (ook om het nog in Valentijn zelf op te zoeken). Maar uw verdere mededeelingen hebben me wat ontsteld. Ik hoop van harte dat dit toch geen ernst is en dat u ons niet werkelijk den rug toedraait. Ik schrijf dit persoonlijk, niet als redacteur van K. en O., want het zou me persoonlijk spijten!
Het blaadje zelf, onder ons gezegd: ik heb er niet veel plezier van. Om ieder stuk dat ik schrijf wordt min of meer gevochten; en toen ik dan ook uw radikale reactie las, begon ik een gevleid gevoel over me te krijgen van ‘wat ben ik dan toch maar een geduldige jongen’... Als 't niet was om dan toch ièts van deze richting in Indië te behouden, ik was er al 2 × uitgeloopen, en Koets ook. Maar wij hebben echt tegen elkaar gezegd dat dat flauw zou zijn, dat we 't nog maar moesten probeeren en zoo, en ditzelfde zou ik - en zou zeker Koets ook - tegen u willen zeggen.
U moet nl. weten dat aan die redactie-noot niemand schuldig is behalve Koch alleen5877. Misschien heeft zelfs niemand van de andere redactieleden precies beseft, hoe onaangenaam dat naschriftje voor u kon zijn. Koch zette op 't laatste moment dat stukje erbij, met die noot. Vanmorgen was ik bij hem en sprak hij mij even van uw brief en van een briefwisseling tusschen u en hem, die eraan vooraf was gegaan (en waar ik niets van afwist), maar zijn vrouw had net weer een hartaanval, dus ik ben maar kort gebleven. Hij heeft zoo van die eigengereidheden, die Koets ook danig kunnen hinderen, maar er is een excuus: hij doet inderdaad nagenoeg alles voor het blad, de heele proef kijkt hij door, de opmaak doet hij, de heele correspondentie, alle relaties met den drukker (wij gaan nu over naar Nix, maar met den chineeschen drukker die we tot nu toe hadden is dat op zichzelf een karwei!) enz. - en hij krijgt er geen cent vergoeding voor, terwijl hij hard voor andere kranten en een secretarisschap van de V.V.O.5878 moet werken en het geld echt noodig heeft. Dit maakt dat wij allen hem ook niet echt hard durven vallen.
Verder is die heele zwik van 7 redactieleden m.i. hoogst ondoeltreffend. Er zijn er 4, die nagenoeg voor spek en boonen meedoen, en die op de redactievergaderingen eig. alleen degenen remmen,5879 die er wèl wat voor doen (hoezeer dan ook weer met de loffelijkste bedoelingen). Ik schreef u dat al, geloof ik, maar houd dit onder ons. Daarom moedigde ik u zoo aan om over te komen en de redactie maar eens met warmte de les te lezen. Doet u dàt, heusch, inplaats van ophouden met meewerken.
Koch wil niet alleen-redacteur zijn. Daar heeft hij bij nadere beschouwing ook volkomen gelijk in: hij zegt dat hij te veel als ‘rood’ is gesignaleerd en dat het blad dan meteen kelderen zou. Maar 3 redactieleden inpl. van 7 zou alles aanmerkelijk doen opschieten. Bv. De la Court, Koch en nog één (liever niet ik).
Hoe kort ik vanmorgen ook bij Koch was, ik kon toch merken dat hij het gevalletje erg onaangenaam vond. Ik heb hem gezegd dat die noot inderdaad eruit zag als een straal spuug in een kommetje pap dat u voor Sin Tit Po had klaargemaakt, wat èn voor u èn voor Sin Tit Po beleedigend was, maar hij zei - ik meen: in alle oprechtheid - het niet zoo te hebben bedoeld en dat het meer kwam door de kortheid waarmee hij, inderhaast, die opmerking geformuleerd had. Hier kwam dan de mededeeling over die voorafgaande correspondentie, die ik niet goed begrepen heb. Kan het zijn dat hij u eerst gezegd had: ‘prachtig’ en achteraf eerst zijn bezwaren had te kennen gegeven? Hij had achteraf pas bedacht dat hij die artikelen elders had gelezen, zei hij, en zou dat nog opzoeken.
Koch is een bovenste beste. Ik weet niet of u hem kent, maar zoo niet, dan zult u het, àls u hem kent, hierin wel met me eens zijn. Het is een socialist van de oude soort + 30 jaar Indië natuurlijk, maar eig. een echte ouwe jongen. Maar je moet zijn eigenaardigheden kennen. Hij begint met ieder artikel dat ermee door kan ‘uitstekend’ of ‘prachtig’ te vinden; achteraf komen dan de bezwaren (soms ‘van buiten’ aangebracht, door abonnés die hij dan spreekt en zoo).
Ik schrijf u dit, omdat hij zei er u nog over te willen schrijven, en omdat deze heele zaak in feite tusschen u en hem alleen gaat. Was ik minder op u gesteld, dan zou ik met een zekere Schadenfreude dit geval ‘bekijken’.* Nu wil ik toch echt persoonlijk moeite doen om u - als 't kan door een beter inzicht - tot ‘betere gevoelens’ terug te brengen.
Met dat al: hoe zit het eig. met die Sin Tit Po? Zijn het echte medewerkers van dat blad, die u citeert (dit komt mij onwaarschijnlijk voor, nu ik erover nadenk), of zijn die artikelen overgenomen? In dit laatste geval zou ik het inderdaad gewenscht vinden dat er iets van werd gezegd - ook al omdat het dan weer een typische methode van koloniale journalistiek zou zijn, - maar dit neemt niet weg dat ik me levendig kan voorstellen dat u nijdig werd toen u de laatdunkende regeltjes zag, waarin de ‘Red. K. en O.’ gemeend had het te moeten doen.
Ik hoop nader van u over deze zaak te hooren, en kan 't zijn, uit een ‘verzacht gemoed’. Gaarne uw
EduP.