E. du Perron
aan
H. Samkalden
Bandoeng, 7 december 1938
Bandoeng, 7 Dec. '38.
Beste Hugo,
Ik schreef je net. Daarna kwam een brief van Ter Braak,5726 waarvan ik je een deel toch niet onthouden mag. Let eerst op de reacties van mijn 1e stuk tegen Z.
Hugo Sk.: niet geserreerd en niet scherp genoeg.
Leo Jansen: niet humoristisch genoeg; te ‘kwaad’.
Verhoeven: doodsche stilte, dus wschl: niet hoog, sarkastisch, akademisch genoeg. (Zooals ZEd. 't tot het eind van zijn levensdagen niet zal kùnnen, vrees ik, maar 't zoo erg graag zou willen.)
Ter Braak schrijft nu (30 Nov.):
‘Dank voor verschillende levensteekenen, de groene krantenstukken, en niet het minst het heden gearriveerde stuk in K. en O. over Zentgraaff. Ik heb er van genoten! Evenals van je sonnet trouwens. Het maximum aan genadeloosheid bereikt je polemiek toch in dat onschuldige nootje over het woord “kanoniseeren”. Het stuk behoort tot je beste en ernstigste polemieken; bewaar het vooral voor een ev. bundel.’
En verderop, als hij 't heeft over mijn herstel: ‘Uit je stuk aan het adres van Zentgraaff blijkt trouwens duidelijk genoeg, dat je hersens op volle kracht werken; want dit “verzetje” is met kennelijke wellust van de hersens geschreven!’
Zet daarnaast het enthousiasme van Bram in het verre Makassar. Conclusie: zij die het verst af zitten, die niet meegenoten hebben van de hitte, zijn tevredener. Wschl. omdat er voor hen niet zooveel over gepraat en gecorrespondeerd is; zij krijgen het stuk ineens en af en ondergaan het zuiverder. Geloof je niet? Ik zou weer weg moeten gaan uit Indië om door Leo J., Job v.L., jou e.a. ‘frisch gelezen’ te worden. Op het oogenblik haal ik voor prestaties die heelemaal niet tot mijn minste behooren bij jullie (althans een deel van jullie) onvermijdelijk ontevredenheidsbetuigingen!
Ik ben blij dat ik niks hoor van Koperberg en smeer 'm, dat wordt me steeds duidelijker!
Ik voor mij vind stuk 2 veel minder dan stuk 1; jij niet; maar... over stuk 2 had je minder vooraf gehoord. Als jij, zonder mij te kennen, stuk 1 onverwachts aan een station gekocht had, zou je er wschl. 10 × meer plezier in gehad hebben dan nu; daar ben ik innig overtuigd van.
Maar wat zal ik eraan doen? Het eenige is: voortaan nooit meer vooraf waarschuwen of bekonkelen. Het wordt tijd dat ik ook ‘koket’ wordt als auteur, - net als Arth. v. Sch., die nooit een blzij van zijn boeken wil laten zien vóór alles af is. Dàt is je ware ‘artiesten’-bezorgdheid en zorg voor 't totale ‘effect’.
Voor Z.'s politieke interpretaties, event. aanklachten, maak ik me niet in het minst bezorgd. Integendeel: graag! Maar 't ziet ernaar uit dat hij vooreerst nog wat van zijn kantoormeubilair zal afbreken. - Dag! Steeds je
E.
P.S. Om één ding ben ik blij: dat ik niet meer op 't Landsarchief zit. Z. zou zeker dwang hebben uitgeoefend op Verhoeven, en dàt....