E. du Perron
aan
J. Greshoff
Tjitjoeroeg, 3 juli 1937
Tjitjoeroeg, 3 Juli.
Beste Jan,
Zooals altijd: nauwelijks was mijn lange brief de deur uit, of daar is bericht van jou èn van Menno.4725 In de eerste plaats hartelijk dank voor je 2 ‘credentials’; als Menno deze flauwekul-zaak precies zoo had opgevat, was van het heele gedonder niets gebeurd. Bovendien schrijft hij nu dat Schilt zeer goedertieren de brief van Bep humoristisch heeft opgenomen en wèl bereid is een medewerkerskaart te verstrekken aan ons, arme luitjes. De zaak is dus zoo: dat Het Vaderl. een verdòmd serieuze krant is en dat mijn ongelijk er vnl. in bestaat dat ik, in een zaak van zoo ernstig belang, ‘correspondentkaart’ schreef inpl. v. ‘medewerkerskaart’. We mogen overigens in genade worden aangenomen. Ik weet niet wat Bep wil, maar ik wil niet. Ik dank voor zelfs een medewerkerschap dat zóó geapprecieerd wordt, door Menno zooniet door Schilt. Ik zal in mijn verder leven misschien nog wat crapauds moeten slikken, maar dan niet à raison van fl. 10. per kolom, zoolang ik nog niet aan de honger toe ben. En misschien dan nog niet.
Wat mij in dit alles zeer grieft - en misschien wringt hem dààr de heele schoen - is jullie wereldwijsheid, jullie maatschappelijke plooi, in zulke gevallen. Ik zal me daar tegen verzetten zoolang ik nog een beetje ‘lef’ over heb. Wat ik hier zeg, is misschien minder bête dan dit heele debat verder. - Ik zal ook niet over Saks schrijven, zoolang je er voorwaarden aan verbindt. Je hebt me tot dusver altijd mijn gang laten gaan; ik weiger, uit naam van de vriendschap èn van mezelf (mijn eigen waarde, of ijdelheid, of hoe je 't noemen wilt) om nù voorwaarden te aanvaarden, als 't gaat om zoo'n Saks. Mijn boek over Multatuli is nog niet uit; als G.N. mij de mogelijkheid ontneemt om over dezen Saks precies te zeggen wat ik denk, zal ik het in mijn boek doen; dàt blijft me dan over.
Verder krijg ik een sommatie van Menno om mijn ‘verRaad’-campagne tegen jou te staken. Dit is natuurlijk verdomd nobel van Menno, maar ik geloof dat hij ze ziet vliegen. Intusschen, er is dus niet alleen van verraad sprake, - de aanhalingsteekens kunnen gerust weg, bij zooveel onbegrip (ik dacht dat ik duidelijk genoeg geschreven heb, maar aan jou misschien duidelijker dan aan Menno, wat ik met dit ‘verraad’ bedoel), - maar zelfs van een campagne. Ja, tegen jou, beste Jan! Een grooter patser dan ik heb je onder je vrienden niet gehad.
Ik schrijf dit noodige antwoord nogmaals aan jou, en niet aan Menno, omdat jij, blijkens jouw opinie in de Vad.-kulzaak, werkelijk zijn tweelingsziel bent, en omdat ik het, in de huidige situatie, tegenover hèm alleen over me kan verkrijgen om de zaak bij het ‘opschorten’ te laten. Eén ding spijt me nu alleen niet meer: deze 2 nieuwe brieven van jullie bewijzen dat mijn brief van gisteren, aan jou, maar ook voor Menno ‘toegankelijk’, absoluut absoluut noodeloos werd geschreven.
Beste Jan, ik geloof dat ik met onverminderde vriendschap aan jullie zal denken; zelfs als ik me met jullie ‘brouilleeren’ zou, zou dat niet opeens alle oude liefde kunnen blusschen. Maar het lijkt mij wel duidelijk dat de schrijverij niet meer samengaat. Ik beschouw me dus, tot nader order, niet langer medewerker van G.N. ook dit lijkt mij de beste manier om het maximum vriendschap verder mogelijk te maken. Als ik je zeg dat ik, in de gegeven situatie alweer, dus niet over Saks zal schrijven, beteekent dat van mijn kant een opoffering terwille van jou, en dus van de vriendschap.
Dat je eindelijk over de ‘verloren mémoires’ schreef, is me een pak van het hart. Ik waande me hierin ook al een verrader - tegenover den auteur - en al was het voor de 2e maal onbewust en ondanks de beste bedoelingen. Jammer dat je ze niet las intusschen, maar enfin, hier zal ook wel geen vervolg van komen. Geloof me hartelijk, ondanks mijn campagne-gemeenheden. Je E.
Indertijd, toen ik in Bretagne was, kreeg ik verscheidene ‘geladen’ brieven van jou over Menno, inzake zijn niet-overgaan v. Forum naar G.N. Ik heb hem toen ook verdedigd; ik heb begrepen dat er een ‘misverstand’ of hoe je zooiets noemt, tusschen jullie was, en dat je misschien te ‘boos’ op hem was. Aan een campagne heb ik geen seconde gedacht.
P.S. Deze brief is geen verdachtmaking van, of campagne tegen, Menno; de vorige ook niet. Het is evident dat jullie, die vlak bij elkaar zitten, onder elkaar mijn geval hebt toegelicht. Ik antwoord, ten behoeve van jullie beiden, vanaf mijn afstand.