E. du Perron
aan
J. van Nijlen

Bellevue, l september 1933

Brussel, 1 September.

Beste Jan,

Ik ben erg tevreden met je kritiek op het stuk. Buiten het verband met de rest van Ducroo gelezen, dus als ‘verhaal’, lijkt mij jouw reactie erg zuiver. De kwestie is dat het inderdaad geen verhaal is, maar een monoloog, of nog beter de analyse van een (redelooze?) jalouzie in monoloogvorm. De vrouw bestaat niet meer; het gaat alleen tusschen de twee mannen. De eene zegt niets, want wat heeft hij te zeggen? Hij is natuurlijk géén ploert (in het absolute), hij is dat alleen desperaat voor de Beil; maar misschien is ‘ploert’ niet goed, misschien is ‘ellendeling’ beter. Wat vind jij hiervan? Het moet een woord zijn dat haat uitdrukt, bij ‘ploert’ denkt de lezer misschien teveel aan een effectieve ploertigheid die de man gedaan moet hebben. De werkelijkheid is dat het gaat om 2 manieren van liefhebben, als je wilt, of om een manier van liefhebben tegen een passade; om den completen amant (amour passion) tegen den libertijn, verleider, erotischen avonturier, eroticus of hoe je 't noemen wilt (amour-goût).2858 Dat Heemeringh niet veel zegt is voor het monoloog-karakter noodig; anders gaat het nog meer den schijn aannemen van een ‘verhaal’! Maar misschien kan ik hem (voor den buitenstaander) hier of daar toch nog iets laten zeggen. De kwestie is dat hij eigenlijk niet veel te zeggen heeft tegen de Beil en dit hoort bij zijn psychologie, het is tenslotte een soort aangename en mondaine flutvent, die bovendien hier de vrouw-in-kwestie allang vergeten is; de Beil daarentegen spreekt met alle ingehouden passie van jaren en domineert den ander daarom alleen al totaal. H. luistert naar hem: half uit curiositeit (‘wàt heeft hij eigenlijk te vertellen, die gek?’) en half uit angst (‘laat hem maar uitspreken, want met gekken kan je nooit weten’). Eerst tegen het eind, als door de lengte van het gesprek een soort ‘statische’ rust is ingetreden en de Beil zich ook leeg gesproken moet hebben, voelt hij zich meer op zijn gemak en vertelt wat terug. Dan is de ‘mannencompliciteit’ er ook eigenlijk tusschen hen. En dan reageert de Beil bewust tegen zijn leegheid en tegen zichzelf (‘wat duivel, moèst het nu zoo afloopen; kàn het werkelijk nooit anders? en dat terwijl zij dood is!’) en om de vrouw niet te verraden, voor zijn eigen rechtvaardiging meer dan voor zijn eigen gevoel, slaat hij die karaf op 's mans hoofd stuk. Had hij zich niet leeg gesproken, dan was die daad normaal geweest; nu hij zoolang al met den man samen is geweest, is het een gewilde daad, dus abnormaal. - Wat denkt hij als hij nu in de gevangenis(?) zit (de ander hoeft niet dood te zijn, heeft misschien maar 10 dagen hospitaal): ‘Hoera, ik ben haar en mijzelf toch trouw gebleven?’ of: ‘Wat een dwaasheid was dit alles?’ Dat blijft de vraag; dat los ik nu niet meer op.

Als je de boel nu getypt thuis hebt, lees alles dan nog over en streep aan (in potlood op het getikte ms.) wat je bv. te lang vindt, of te veel herhaling of zoo, en ook of je indruk blijft. Met een paar retouches om aan te geven dat H. alleen binnen de logica van de Beil een ‘verleider’ is en een ‘ploert’, en ook door H. wat meer te laten reageren, kan er heel wat worden verklaard. Maar het moet niet een soort gepassioneerd dubbelgesprek vormen met dat tusschen Ducroo en Heverlé2859; hier moet tenslotte één man aan het woord blijven: de jaloersche man zelf.

O ja, zeg er niets van aan Jan Gr. - over je meening - en neem de proef op hem, om te zien hoe hij reageert. Jij kunt dit beter doen dan ik, omdat hij tegen mij allerlei ideeën heeft van ‘ik wil hem niet ontmoedigen’ en zoo; schrijf jij mij dan of Jan ook zoo erover denkt als jij. Als los verhaal beschouwd lijkt die reactie mij hoe langer hoe juister; bewijs dat het niet als los verhaal kan worden gepubliceerd. De lezer denkt dan ook teveel aan de vrouw, denk ik, terwijl de vrouw niet voor niets dood is; zij bestaat niet in dit verband dan als X (een waarde: zooveel voor den een, zóó veel voor den ander) tusschen de twee mannen. Het eenige werkelijke onderwerp is: de jalouzie van de Beil. (Intusschen, ik moet diens naam veranderen, want de Schartens hebben een held van dien naam, en dat is me wat kras!)2860

* * *

We vinden het prettig te hooren dat jullie weer vereenigd zijn. Inderdaad zal Sofie nog wel moeten oppassen; dat was te voorzien. Maar het bereikte is, vergeleken met zoovele anderen, toch alleszins bevredigend. - Ik wou dat ik je zooveel goeds kon vertellen. Toch stellen wij samen het hier nogal goed; alleen Simone scharrelt nog erg en kan absoluut geen werk vinden. Gille begint te wennen en is niet ongelukkig; alleen huilt hij natuurlijk iedere keer als S. komt.

Ik schreef gisteren een groot artikel - voor Jan, Gr. Nederland of zoo - over d'Artagnan, den historischen en dien van Dumas! genre ‘historische causerie’, cher ami, zoo vlot en gezellig om te lezen, bespaart ook een boek, en brengt mij misschien al het kostgeld van ‘den knaap Gilius’ op.

Nu, ik reken op je aanteekeningen, en dank bij voorbaat. Hartelijke groeten van ons beiden voor jullie allen; de hand van je

E.

P.S. Laat Jan dezen brief lezen, maar eerst als je de proef genomen hebt. Stuur hem mij dan ook even terug, want misschien heb ik er nog iets aan bij het retoucheeren van de copy.

2858De termen zijn ontleend aan Stendhals verhandeling De l'amour.
2859‘Gesprek met Heverlé’, hfdst. 11 van Het land van herkomst.
2860C. en M. Scharten-Antink, Jhr. mr. James de Beyll, Minister van nuttelooze zaken. Amsterdam 1932.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie