E. du Perron
aan
G.H. 's-Gravesande

Bellevue, 29 november 1932

Bellevue, Dinsdag.

Zeer geachte heer 's Gravesande,

Van Jan ontving ik vanmorgen een brief om mij te zeggen hoe ik de zaken had in te zien. Ik ben daarna begonnen aan een brief over de huldiging van Pierre Benoit en de onthulling van het standbeeld van Clemenceau. Maar het is duidelijk dat het mij niet afgaat; - Jan sprak van 2 brieven in de week, en alleen 2 brieven zouden inderdaad de moeite loonen, maar 2 zulke brieven zouden mij tot een volmaakte abruti maken, binnen een minimum van tijd. Ik zie dus van het baantje af en maak gaarne plaats voor mevrouw Visser of voor jhr. Van Heurn of voor ieder ander, die het zeker even goed, zooniet beter zal doen, dan ik. Een mensch heeft het af en toe noodig om de limites te zien van zijn krachten: en als ik dan bedenk dat èn Pierre Benoit èn Clemenceau werkelijk de slechtsten nog niet zijn onder de officieele beroemdheden!

Ik groet u hartelijk en dank u nogmaals voor de gedane moeite. Schrijft u mij of u over die photographieuitgaven van Arts et Métiers Graphiques wilt schrijven (ze zijn inderdaad zéér mooi!) - dan zal ik den directeur, dien ik goed ken, vragen ze u te zenden.

Geloof mij steeds gaarne de uwe, zij het buiten de journalistiek,

EduPerron

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie