E. du Perron
aan
C. van Wessem
Brussel, 31 januari 1931
Brussel, Zaterdag.
Beste Constant,
Mijn dank voor het terugbezorgen van dat artikel1508. Ik heb er nog eenige wijzigingen in aangebracht, omdat ik er ondertusschen ook reeds door in correspondentie ben geraakt met J. Engelman! Hier en daar mijn stellingen ook verduidelijkt. Het gaat nu naar DGW., waar het in Maart verschijnen zal.
Mijn zenden van het stuk naar Marsman (langs niet-offícieelen weg! wat een ‘officieel’ man ben je toch...) had deze ééne en voorname reden, dat ik er een geleidebrief bij kon doen. Anders had ik wschl. wederom geen antwoord gehad van Marsman. Terwijl ik hem nu verzocht heb het stuk als inderdaad aan hèm gericht te willen beschouwen en erop te antwoorden. Het antwoord kreeg ik omgaand - wat aardig van M. is! - en gaat vandaag tegelijk met mijn copy naar DGW. Voilà.
Dat het in de Vr. Bl. zou worden opgenomen, heb ik werkelijk geen oogenblik gedacht. - Maar après tout vind ik het zelfs goed dat ook Binnendijk niet onverhoeds, in Maart eerst, deze nieuwe aanval krijgt. Nu kan hij er al rekening mee houden in zijn antwoord op het stuk van Ter Braak; dat immers in het Febr. nr. komt (?)1509 Ik wacht met aandacht.
Wat die ‘bemoeizucht’ betreft, dat is gedeeltelijk waar, gedeeltelijk weer niet. Ik ben nu eenmaal koppig, in sommige gevallen, daar kan ik niets aan doen, en dat eindelooze gelul over ‘creativiteit’ dat eindeloos nog dreigt voort te gaan, verdient een serieus tegen-offensief. Daarom viel het mij aan één kant weer niet mee dat Marsman zich op dat punt zoo vermoeid en hautain, zoo Holstiaansch afzijdig voordoet, en den strijd eig. overlaat aan zijn satellieten, die nu wel erg onbeschermd staan. In mijn cahier heb ik over deze kwestie geschreven: ‘Laat ons zien of Achilles (Marsman) ditmaal uit zijn tent wordt gelokt, ware het slechts als wreker van Patroklos (Binnendijk).’1510 Edoch, Achilles kwam éven uit zijn tent om met een stalen gezicht te verklaren dat het heele gekrakeel om Troje hem niets meer kon verdommen, en wat Patroklos nu in staat is te doen, benieuwt mij ernstig. Ik denk dat hij mij nu wel zou kunnen verdelgen, en van zijn standpunt bekeken heeft hij dan nog groot gelijk. Voor literaire banketten (zelfs au figuré) ben ik nu eenmaal niet geschikt; en mijn bemoeizucht - vergis je daarin niet - heeft tenminste het sympathieke karakter van de ‘oppositie’. Die ORDE-brengers in de Kunst heb ik verfoeid - ik geloof vanaf mijn 15e jaar!
Heb je mijn anderen brief ontvangen?
Hart. gr. van je
E.