E. du Perron
aan
C. van Wessem

Brussel, 3 februari 1931

Beste Constant,

Je koppigheid is mij uit het hart gegrepen, maar luister eens, wat betreft de eigenlijke kwestie. Dat onderscheid van je accepteer ik: maar ik vraag me af of ‘verhaal’ wèrkelijk van ‘kroniek’ komt, en ‘vertelling’ van ‘literatuur’. That is the question. Dat wij het overigens roerend eens zijn wat onze voorkeur betreft, hoef ik niet meer te zeggen; maar is jouw onderscheiding taalkundig verantwoord? Een andere kwestie is als jij zegt: ‘Dames en Heeren, ik, Constantijn, heer van Wessem, verklaar u bij dezen dat verhaal, in mijn mond, beteekent: afstammeling van kroniek, en vertelling: product van literatuur. Want zoodra men met voorbeelden komt, wordt het al ingewikkelder. Wat b.v. zijn de Tales van Poe? wat de verhalen (of vertellingen) van Maupassant? Waar is de grens, en hebben we ook verhaal-vertellingen en vertelling-verhalen? En ten slotte: wat doet het er toe? waar het eigenlijk om gààt hebben we allemaal begrepen. Geef Helman dus maar op zijn kop en zeg hem dat hij met Van Dale, zoo noodig, zich vergist, en may the best man win! Eén ding alleen pareer je niet: zijn opmerking dat men, juist na je subtiele onderscheid, zich in dien bundel niet met romanfragmenten of ander ‘verhalend proza’ heeft tevreden te stellen.1513 - Dat hij jou dit verwijt, is natuurlijk weer een ander verhaal (ditmaal niet in de beteekenis van kroniek, geloof ik; of toch weer wel?) Het bête-ste vond ik zijn z.g. preciseering van ‘samengesteld’1514; ook het vijandigste; de rest wordt taalkundig, en wat taalkundig wordt, interesseert me eigenlijk niet meer. Wat je me overigens van hem vertelt is griezelig, als die jongen werkelijk geen verhaal heeft afgestaan alleen om die Utrechtsche concurrentie, is het een pauvre sire, après tout. Geef je hem dat ook op zijn boterham?1515

De heer Engelman en ik hebben elkaar onomwonden en waardeerend ‘ons hart blootgelegd’. Dat is dàt....

Iets anders: Kramers schrijft opeens dat mijn artikel hem in bitteren tweestrijd brengt en dgl. onzin. Ik hoop voor ons beiden dat die tweestrijd zich snel in mijn voordeel oplost, anders zal ik geen tweestrijd hebben om geen regel meer te zetten in D.G.W. Ik zet liever alles direct in de Cahiers van een Lezer dan met dergelijke bête bezwaren voortdurend te maken te hebben. Voor de Vr. Bladen was het natuurlijk in dit opzicht iets heel anders, maar ik ben dan de eerste om dat toe te geven; maar als Kramers, na zijn weigering van mijn Slauerhoff mij dit ook nog bakt, kan hij, als revue-directeur tenminste, naar de pomp loopen. - Je bezwaren tegen mijn cahierstukkcn begrijp ik nog altijd niet: de kwestie is, denk ik, dat die stukken, voor een enkele keer, niet goed zijn; daarom vroeg ik je een ‘rubriek’. Maar omdat een ‘rubriek’ wschl. te veel gevraagd is - niet aan jou, maar aan de andere twee - begrijp ik, in dit geval, het échec.

Het àllerbeste is trouwens niet te veel van die stukjes te schrijven; daar blijf ik bij, hoe vreemd het je misschien ook lijkt.

Ben je al begonnen aan de verdere avonturen van André?

Hart. gr. van je

E.

- De griep is verdwenen; hij (of zij) was trouwens niet ècht.

1513Van Wessem had in zijn inleiding op Twintig Noord- en Zuid-Nederlandsche verhalen een onderscheid gemaakt tussen ‘verhaal’ en ‘vertelling’. Hierop o.m. was hij door Helman in het artikel ‘Waar is de verteller?’ in De Groene van 3 januari 1931 aangevallen. In zijn eerste reactie in De Groene van 17 januari had Van Wessem deze kwestie laten rusten. Ook DP zou er in zijn artikel ‘Het nationaal gevoel en de kunst’ in DGW van februari stilzwijgend aan voorbijgaan. In zijn aantekening ‘Verhaal en vertelling’ in DVB van februari verweerde Van Wessem zich tegen Heimans bezwaar. Over de tekst van dit laatste artikel zal hij het oordeel van DP hebben gevraagd.
1514In zijn artikel in De Groene had Helman geschreven: ‘Als men leest, dat twintig verhalen zijn “samengesteld” door iemand, dan beteekent dat volgens het huidige spraakgebruik, dat iemand uit verschillende onderdeden twintig verhalen heeft gemaakt, ofwel van twintig verhalen een geheel heeft samengesteld, een geheel dat iets van hemzelf is. Geen van deze beide daden nu verrichtte Constant van Wessem.’
1515De weigering van Helman om aan de ‘Bijleveld-bundel’ mee te werken, was welbewust en na overleg met Albert Kuyle tot stand gekomen, zoals kan blijken uit de brief van 1 augustus van Kuyle aan Van Wessem, waarin hij o.m. schreef: ‘door van “recalcitrantheid” te spreken, maakt U de zaak al niet makkelijker. Ik heb gisteren nog eens mondeling met Helman overleg gepleegd, maar wij zijn besloten niet aan de bundel mede te werken. Ik hoor echter dat er veel en goede dingen zijn binnengekomen, zoodat de uitgave door onze afwezigheid wel niet ernstig zal worden geschaad.’ Van Wessem had hier in zijn artikel in De groene reeds op gewezen, en kwam er in zijn aantekening in DVB niet meer op terug.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie